ECLI:NL:RVS:2018:2953

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
201705464/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag aanvraag afgewezen door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 31 mei 2017 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond verklaarde. De aanvraag voor huurtoeslag werd afgewezen op 20 juni 2016, omdat [appellant] niet had aangetoond dat hij zelf de huurkosten voor zijn woning had voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen had later, op 7 november 2016, het bezwaar van [appellant] deels gegrond verklaard, maar bleef bij het standpunt dat hij voor de periode van 12 maart 2015 tot en met 30 april 2016 geen recht had op huurtoeslag.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gesteld dat [appellant] geen recht had op huurtoeslag voor de genoemde periode, omdat hij niet had aangetoond dat hij de huurkosten zelf had gedragen. [appellant] had de huurkosten in die periode laten betalen vanuit de bankrekening van een derde, [persoon], en de rechtbank vond dit onvoldoende om aan te tonen dat hij zelf de huurkosten had voldaan.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij wel degelijk recht had op huurtoeslag, omdat hij vanaf mei 2016 huurtoeslag ontving en hij volledige inzage had gegeven in zijn financiële situatie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] voldoende had aangetoond dat hij de huurkosten droeg, ook al waren deze betaald vanuit de rekening van [persoon]. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201705464/1/A2.
Datum uitspraak: 12 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2017 in zaak nr. 16/7818 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] voor huurtoeslag afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] studeert Fashion & Branding aan de Hogeschool van Amsterdam. Op 29 december 2015 heeft hij huurtoeslag aangevraagd voor de woning op het adres [locatie] te Amsterdam (hierna: de woning). Bij besluit van 20 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze aanvraag afgewezen. De dienst heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij zelf de huurkosten voor de woning heeft voldaan.
Bij besluit van 7 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De dienst heeft aanleiding gezien om [appellant] vanaf mei 2016 alsnog huurtoeslag toe te kennen. Omdat [appellant] echter niet heeft aangetoond dat hij in de periode van 12 maart 2015 tot en met 30 april 2016 de huurkosten zelf heeft voldaan, is in die periode geen sprake van huur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en komt hij niet in aanmerking voor huurtoeslag, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Het oordeel van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] over de periode van 12 maart 2015 tot en met 30 april 2016 geen recht heeft op huurtoeslag. De rechtbank heeft, overeenkomstig vaste rechtspraak van de Afdeling (de uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:412), vooropgesteld dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt in beginsel de verschuldigde huurprijs daadwerkelijk ten tijde van of kort na het verstrijken van de periode waarop de betalingsverplichting betrekking heeft, moet voldoen. Dat [appellant] de huurkosten voor de woning in de periode in geding, op grond van een op 4 augustus 2014 gedateerde geldleningsovereenkomst tussen hem en [persoon], rechtstreeks van de bankrekening van [persoon] heeft laten betalen is, volgens de rechtbank, niet een zodanig bijzondere omstandigheid dat een uitzondering moet worden gemaakt op dit uitgangspunt. De geldleningsovereenkomst is bedoeld om de vierjarige studie van [appellant] te kunnen bekostigen en daaruit volgt dat [appellant] uiterlijk vanaf 2019 dient te beginnen met het aflossen van de aan hem verstrekte lening ten bedrage van € 75.000,00. Dat hij al eerder is begonnen met het aflossen van deze lening, is volgens de rechtbank, onaannemelijk. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat uit artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen volgt dat degene die huurtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor het huren heeft gemaakt. Deze voorwaarde is gesteld vanwege het belang van een effectieve controle op een juiste besteding van overheidsgelden.
Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat, voor zover al sprake zou zijn van onjuiste of onvolledige informatie op de website van de Belastingdienst/Toeslagen, zoals door [appellant] gesteld, een burger aan de onvolledigheid van de website van de dienst geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat er aanspraak bestaat op een toeslag. De informatie op de website kan nooit met alle omstandigheden rekening houden. De rechtbank heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2461). Het blijft de verantwoordelijkheid van de aanvrager van een toeslag om zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden voor het recht op de toeslag, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen recht heeft op huurtoeslag over de periode van 12 maart 2015 tot en met 30 april 2016. Daartoe voert hij aan dat tussen partijen niet in geschil is dat hij vanaf mei 2016 wel recht heeft op huurtoeslag, wat erop berust dat hij de huurkosten voor de woning vanaf die periode laat afschrijven van zijn eigen bankrekening. Het geld waarmee hij de huurkosten voldoet is echter afkomstig van [persoon]. De huurkosten in de periode in geding zijn ook voldaan met geld dat afkomstig is van [persoon], met als enig verschil dat de huurkosten in de periode in geding niet zijn afgeschreven van zijn eigen bankrekening. Verder voert hij aan dat het voor de dienst, aangezien hij volledige inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie, mogelijk is om te controleren op een juiste besteding van overheidsgelden. Ook heeft de rechtbank niet onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de huurkosten dienen te worden voldaan. De dienst heeft hem evenmin geïnformeerd over een termijn waarbinnen een geldlening dient te worden afgelost. Tot slot heeft de rechtbank niet onderkend dat Nederlandse studenten huurtoeslag verkrijgen terwijl de huur betaald wordt van een studielening, aldus [appellant].
5.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting toegelicht dat de dienst ervan uitgaat dat diegene van wiens bankrekening de huurkosten worden afgeschreven de huurkosten ook draagt. Indien de huurkosten van een andere bankrekening worden afgeschreven, dan dient de aanvrager aan te tonen dat hij toch zelf de huurkosten draagt. Dit uitgangspunt is niet onredelijk. In dit geval zijn de huurkosten voor de woning in de periode van 12 maart 2015 tot en met 30 april 2016 niet afgeschreven van de bankrekening van [appellant]. Hij diende daarom aan te tonen dat hij toch zelf de huurkosten in die periode heeft gedragen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] dit aangetoond. Hij heeft volledige inzage gegeven in zijn financiële situatie. Zo heeft hij de op de woning betrekking hebbende huurovereenkomst, de tussen hem en [persoon] gesloten geldleningsovereenkomst ten bedrage van € 75.000,00 en een overzicht met daarop de betalingen die ten laste zijn gebracht van deze geldlening overgelegd. Daaruit blijkt dat de huurkosten in de periode van 12 maart 2015 tot en met 30 april 2016, afgeboekt van de bankrekening van [persoon], volledig ten laste van de geldlening zijn gebracht. Deze huurkosten vallen onder het bedrag van € 75.000,00 dat [appellant], op grond van de geldleningsovereenkomst, maximaal kan lenen. Deze kosten moet hij terug betalen. Verder is van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat sprake zou kunnen zijn van fraude. Dat de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] overgelegde gegevens voor juist heeft gehouden, volgt ook uit het feit dat de dienst [appellant] vanaf mei 2016 wél huurtoeslag heeft toegekend, terwijl de dienst er van op de hoogte was dat het bedrag van de huurkosten voor de woning, die [appellant] toen van zijn bankrekening voldeed, afkomstig was van [persoon]. Het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat onvoldoende zeker is dat [appellant] de lening zal terugbetalen, omdat hij deze is aangegaan met een particulier en niet met een bank, betekent niet dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij zelf de huurkosten draagt.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellant] voor de periode van 1 april 2015 tot en met 30 april 2016 geen recht heeft op huurtoeslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 november 2016 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt, wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb, voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.     verklaart het hoger beroep gegrond;
II.     vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, van 31 mei 2017 in zaak nr. 16/7818;
III.     verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 november 2016, kenmerk BOB DGH;
V.    bepaalt dat tegen het met inachtneming van deze uitspraak te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.     veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizendvier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
VII.     gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,00 (zegge: zesenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Lodder
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018
17-854. BIJLAGE Wettelijk kader
Wet op de huurtoeslag
Artikel 1
In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[…]
e. huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning;
[…].
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…].
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
[…].