201707969/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 augustus 2017 in zaak nr. 17/1544 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag van [appellant] voor huurtoeslag over 2015 afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Na de zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 11 mei 2018 de aanvraag van [appellant] voor huurtoeslag over het jaar 2015 alsnog in behandeling genomen en zijn recht vastgesteld op een bedrag van € 1.090,00.
De Afdeling heeft [appellant] bij brief van 25 juli 2018 in de gelegenheid gesteld zijn reactie over het besluit van 11 mei 2018 naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] heeft meerdere jaren, in ieder geval vanaf 2012, huurtoeslag ontvangen. Hiervoor heeft hij een aanvraag ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen, die op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen tevens gold voor de daaropvolgende jaren. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 december 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] ingediende aanvraag voor huurtoeslag over 2015 afgewezen omdat hij die aanvraag te laat heeft ontvangen. Partijen zijn het er niet over eens of die eerdere aanvraag ook nog had te gelden voor 2015.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de verzending aannemelijk heeft gemaakt van de mededeling van 8 december 2014, waarmee de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] heeft medegedeeld dat de eerdere aanvraag vanaf 2015 niet meer geldt. Over de nieuwe aanvraag oordeelt de rechtbank dat geen ruimte bestaat om af te wijken van de termijn voor indiening van een aanvraag voor huurtoeslag, zodat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag op grond van het feit dat het na die termijn is ingediend, heeft kunnen afwijzen. Verder is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Hij voert onder meer aan dat de Belastingdienst/Toeslagen niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mededeling van 8 december 2014 aan hem is verzonden. Verder mocht hij er volgens hem gerechtvaardigd op vertrouwen dat de mededeling van een medewerker van de Belastingtelefoon dat zijn aanvraag nog in behandeling was, juist was.
3.1. Met het besluit van 11 mei 2018 is de Belastingdienst/Toeslagen volledig aan de bezwaren van [appellant] tegemoetgekomen, nu daarmee de aanvraag alsnog in behandeling is genomen en hem huurtoeslag voor het jaar 2015 ten bedrage van € 1.090,00 is toegekend. [appellant] heeft derhalve geen belang bij een beroep tegen dat besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is zijn beroep dan ook niet van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 11 mei 2018.
3.2. Met het besluit van 11 mei 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit van 13 februari 2017 vervangen. Op grond van artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat de vervanging van het bestreden besluit enkel niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
3.3. [appellant] heeft aangevoerd dat hij zich onjuist door de Belastingdienst/Toeslagen behandeld voelt en in dat kader een uitspraak wenst over de vraag of hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de mededeling van een medewerker van de Belastingtelefoon dat zijn aanvraag nog in behandeling was.
3.4. Het betoog van [appellant] leidt er niet toe dat, ondanks dat de Belastingdienst/Toeslagen met het besluit van 11 mei 2018 volledig aan hem is tegemoetgekomen, een belang bestaat bij beoordeling van zijn hoger beroep. In dit verband wijst de Afdeling erop dat, zoals eerder overwogen in onder andere de uitspraak van de Afdeling 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2536, van de bestuursrechter geen uitspraak kan worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Nu niet is gebleken dat [appellant] anderszins een actueel en reëel belang bij een uitspraak op zijn hoger beroep heeft, leidt dit tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. 3.5. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] is tegemoetgekomen, dient de dienst op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld, met dien verstande dat met betrekking tot de reiskosten van [appellant] in beroep en hoger beroep een kilometervergoeding wordt gehanteerd, waarbij wordt uitgegaan van de kortste route. Voor zover hij verzoekt om vergoeding van kosten in verband met het aangetekend verzenden van brieven, zijn dit geen kosten die op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 272,80 (zegge: tweehonderdtweeënzeventig euro en tachtig cent);
III. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
674.