201700920/1/A2.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2016 in zaak nr. 16/5095 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 7 en 8 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de eerder aan [appellant] toegekende huurtoeslag voor de jaren 2014 en 2013 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.H.G. Katz, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
De Afdeling heeft [appellant] naar aanleiding van hetgeen ter zitting is behandeld in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te brengen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Overwegingen
1. [appellant] heeft voor de jaren 2013 en 2014 huurtoeslag aangevraagd. Aanvankelijk heeft de Belastingdienst/Toeslagen hem die toeslag toegekend. Bij de besluiten van 7 en 8 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor deze jaren opnieuw berekend en vastgesteld op nihil, omdat is gebleken dat het zogenoemde gezamenlijke toetsingsinkomen van [appellant] en zijn medebewoners te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen.
2. In geschil is of de meerderjarige inwonende dochter van [appellant], die een lichamelijke en verstandelijke beperking heeft, buiten beschouwing dient te worden gelaten. Een medebewoner blijft ingevolge artikel 2a van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht) buiten beschouwing als deze een verzorgingsbehoefte heeft die blijkt uit een verklaring van een indicatieorgaan.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de dochter terecht niet buiten beschouwing heeft gelaten. Volgens de rechtbank blijkt uit de door [appellant] overgelegde verklaringen van het Centrum indicatiestelling zorg (hierna: CIZ) niet dat bij de dochter een zorgbehoefte bestond als bedoeld in artikel 2a van het Bht. Haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten telt daarom mee bij het vaststellen van het gezamenlijke toetsingsinkomen.
4. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] gesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning van de huurtoeslag voor het jaar 2015 het inkomen van de dochter op grond van de CIZ-verklaringen niet heeft meegeteld. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft hij na de zitting een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 19 juni 2017 overgelegd. Daarin is vermeld dat de dienst heeft vastgesteld dat de dochter een CIZ-verklaring heeft, zodat haar inkomen niet meetelt voor de berekening van de huurtoeslag voor 2015.
5. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij brief van 21 augustus 2017 medegedeeld dat, gelet op het besluit van 19 juni 2017, in dit specifieke geval en voor de specifieke jaren 2013 en 2014 de dochter buiten beschouwing moet worden gelaten. Dit betekent dat de huurtoeslag voor deze jaren opnieuw zal worden berekend zonder dat de dochter onderdeel uitmaakt van het huishouden van [appellant], aldus de dienst.
6. De Afdeling is van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen hiermee volledig is tegemoetgekomen aan [appellant]. [appellant] heeft niet aangevoerd desondanks belang te hebben bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep. Daarbij zij in aanmerking genomen dat van de rechter geen uitspraak kan worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
7. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
8. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] is tegemoetgekomen, dient de dienst op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 296,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Pans w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
611.