201801105/3/R2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom, gevestigd te Bergen op Zoom,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het college het wijzigingsplan "Nieuwe Vesting, plandeel Op de Weele" vastgesteld.
Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het college het uitwerkingsplan "Nieuwe Vesting, plandeel Op de Weele" vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft onder meer de Vereniging beroep ingesteld. De Vereniging heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 augustus 2018, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en de vereniging WiBoZ, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het gelijknamige wijzigingsplan en uitwerkingsplan maken de bouw van 2 wooncomplexen mogelijk. Het ene wooncomplex heeft een maximale bouwhoogte van 25 meter en daarin zullen maximaal 39 appartementen door [partij] worden gerealiseerd. Het andere wooncomplex heeft een maximale bouwhoogte van 12 meter en daarin zullen 21 woonzorgeenheden door WiBoZ worden gerealiseerd. Deze woonzorgeenheden zijn bestemd voor jongeren met een verstandelijke beperking. Het verzoek om een voorlopige voorziening van de Vereniging is gericht op schorsing van beide plannen.
3. Voor het appartementencomplex is in september 2017 en voor het woonzorgcomplex is in maart 2018 een omgevingsvergunning verleend. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het besluit op bezwaar over de omgevingsvergunning voor het bouwen van het appartementencomplex is genomen op 19 maart 2018. Ter zitting is door het college meegedeeld dat het besluit op bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van het woonzorgcomplex van WiBoZ is genomen op 25 juli 2018.
Het verzoek van de Vereniging om een voorlopige voorziening is op 30 juli 2018 bij de Afdeling binnengekomen. Nu het verzoek om een voorlopige voorziening pas is ingediend nadat voor beide gebouwen een beslissing op bezwaar is genomen over de omgevingsvergunningen voor het bouwen, bestaat geen spoedeisend belang bij schorsing van het voorliggende wijzigingsplan en uitwerkingsplan. Anders dan in de vorige uitspraak over de voorliggende plannen van de voorzieningenrechter van 29 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2154, volgt uit de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie - die is neergelegd in de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB 2000, 78) - dat in dit geval door de late indiening van het verzoek om een voorlopige voorziening geen belang meer bestaat bij schorsing van het uitwerkingsplan en het wijzigingsplan. Door de afwijzing van het vorige verzoek om een voorlopige voorziening waren ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar over de omgevingsvergunning voor het woonzorgcomplex het voorliggende uitwerkingsplan en wijzigingsplan het geldende planologisch regime. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening door de Vereniging pas is ingediend nadat het besluit op bezwaar is genomen, blijven als gevolg van de Tegelen-jurisprudentie het uitwerkings- en wijzigingsplan ook bij schorsing daarvan door de voorzieningenrechter het toetsingskader voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure van de Vereniging tegen dat besluit op bezwaar. Hetzelfde geldt voor de reeds aanhangige beroepsprocedure bij de rechtbank over het besluit op bezwaar over de omgevingsvergunning over het appartementencomplex.
4. Voorts wordt ter voorlichting van partijen nog opgemerkt dat het verhandelde ter zitting de twijfel bij de voorzieningenrechter over de vraag of de Vereniging als belanghebbende bij de voorliggende plannen kan worden aangemerkt niet heeft weggenomen. Mede gelet op de eerdere uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2408, en ondanks de wijziging van de statuten die als gevolg van die uitspraak heeft plaatsgevonden, is de voorzieningenrechter niet ervan overtuigd geraakt dat de Vereniging - gelet op de doelstelling die is omschreven in artikel 3 van haar statuten - wordt geraakt in haar belangen door de ruimtelijke ontwikkelingen die het uitwerkingsplan en wijzigingsplan mogelijk maken. In de bodemprocedure zal de belanghebbendheid van de Vereniging bij de voorliggende plannen door de Afdeling nader worden bezien. 5. Nu niet is gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen, wordt het verzoek derhalve afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Hagen w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2018
571.