ECLI:NL:RVS:2018:2796

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
201710071/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2017, waarin het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 2 september 2016 het verzoek van [appellante] om haar persoonsgegevens te wijzigen afgewezen. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de geregistreerde gegevens onjuist waren en dat de nieuw voorgestelde gegevens correct waren. De rechtbank oordeelde echter dat [appellante] niet onomstotelijk had aangetoond dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist waren.

Tijdens de zitting op 6 augustus 2018 heeft [appellante], bijgestaan door haar advocaat mr. J. Hemelaar, haar standpunt toegelicht. [appellante] heeft documenten overgelegd, waaronder een Ghanese geboorteakte en een paspoort, ter ondersteuning van haar verzoek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de echtheid van de documenten niet voldoende bewijs levert dat deze op [appellante] betrekking hebben. De rechtbank heeft ook overwogen dat het college niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de bron van de documenten, omdat [appellante] niet had aangetoond dat de gegevens in de brp onjuist waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn, en dat het college terecht heeft geweigerd de brp te wijzigen op de door [appellante] gewenste wijze. De uitspraak benadrukt het belang van de betrouwbaarheid van de brp en de noodzaak om onomstotelijk bewijs te leveren voor wijzigingen in de geregistreerde gegevens.

Uitspraak

201710071/1/A3.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2017 in zaak nr. 17/1418 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2016 heeft het college een verzoek van [appellante] om wijziging van de haar betreffende persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: de brp) afgewezen.
Bij besluit van 20 januari 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, vergezeld door A.M.R. Zeevaarder, tolk, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] is in de brp ingeschreven als [voornaam] [appellante], geboren op [--.--.----] te Tsévié (Togo), nationaliteit onbekend. Deze gegevens zijn ontleend aan een door [appellante] op 2 maart 2009 onder ede afgelegde verklaring. Zij heeft het college verzocht om haar gegevens te wijzigen in [voornaam] [..] [appellante], geboren in Takoradi (Ghana), van Ghanese nationaliteit. Daartoe heeft zij een op 13 februari 2015 afgegeven kopie van de inschrijving in het Ghanese geboorteregister, een op 29 augustus 2013 afgegeven Ghanees paspoort en een op 9 juni 2016 afgegeven verklaring van de Togolose ambassade in Brussel overgelegd.
Besluiten van het college
2.    Het college heeft het verzoek van [appellante] afgewezen. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld of de thans geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn en evenmin of de nieuw gestelde persoonsgegevens wel juist zijn en op [appellante] betrekking hebben.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de in de brp over haar opgenomen gegevens onjuist zijn, ook al zijn de geboorteakte en het paspoort hogere brondocumenten dan de door haar afgelegde verklaringen waarop de inschrijving is gebaseerd. Voor zover op grond van de verklaring van de Togolese ambassade kan worden geconcludeerd dat [appellante] niet de Togolese nationaliteit heeft, brengt dat niet met zich dat zij daarmee de nieuw gestelde gegevens aannemelijk heeft gemaakt. De echtheid van de documenten is niet in geding, maar [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de documenten op haar betrekking hebben. Voor zover [appellante], onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1584, heeft aangevoerd dat zij in het bezit is van een opvolgend paspoort dat licht kan werpen op de geboorteakte, heeft de rechtbank overwogen dat onderzoek naar het paspoort geen antwoord kan geven op de vraag of het paspoort op haar betrekking heeft. Voorts volgt uit de overgelegde stukken niet dat [appellante] ten tijde van het afleggen van de verklaringen wegens haar medische situatie niet in staat was om juist en volledig te verklaren over haar persoonsgegevens. Voor zover [appellante] heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2229, heeft de rechtbank overwogen dat het door haar overgelegde besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (lees: de toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) van 31 maart 2016 niet kan worden beschouwd als mededeling als bedoeld in artikel 2.17 van de Wet brp, waarbij de rechtbank van belang heeft geacht dat uit de Basisvoorziening Vreemdelingen (hierna: de BVV) van de IND blijkt dat [appellante] nog steeds staat geregistreerd met de gegevens die thans ook in de brp staan.
Beoordeling van het hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de thans in de brp over haar geregistreerde gegevens onjuist zijn. Zij voert aan dat zij met de verklaring van de Togolese ambassade onomstotelijk heeft aangetoond dat zij niet de Togolese nationaliteit heeft, zodat in de brp ten onrechte is opgenomen dat zij die nationaliteit heeft. Hier doet volgens haar niet aan af dat zij met deze verklaring niet de juistheid van de nieuw gestelde gegevens aannemelijk heeft gemaakt. Voor de vraag welke gegevens in plaats van de onjuiste gegevens in de brp moeten worden geregistreerd, dient de lat minder hoog te worden gelegd. Dat dient ook het door het college gestelde belang van betrouwbaarheid van de brp, nu zeker is dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. De rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op voormelde uitspraak van 8 juni 2016, onderzoek had moeten doen naar de brongegevens waarop haar eerste paspoort - en dus ook haar huidige paspoort - is gebaseerd. Tot slot heeft de rechtbank miskend dat uit voormelde uitspraak van 15 juli 2015 volgt dat een lichtere toets had moeten plaatsvinden dan de toets die het college heeft verricht, aldus [appellante].
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:232), dienen de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk te zijn. De gebruikers van deze gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Zoals de Afdeling eerder ook heeft overwogen (onder meer uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:305) moet voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet brp, onomstotelijk vaststaan dat de gegevens onjuist zijn.
4.2.    Anders dan [appellante] stelt, is in de brp niet opgenomen dat zij de Togolese nationaliteit heeft. In de brp staat dat haar nationaliteit onbekend is. Ook indien op grond van de verklaring van de Togolese ambassade zou moeten worden geconcludeerd dat [appellante] niet de Togolese nationaliteit heeft, is daarmee niet aangetoond dat de in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn. Los daarvan staat in de verklaring van de Togolese ambassade slechts dat [appellante] zich sinds haar verblijf in Europa nooit op de Togolese ambassade in de Benelux heeft gemeld en geen officieel document van de Republiek Togo bezit en dat zij daarom niet als Togolese kan worden beschouwd. Volgens die verklaring kan zij eerder worden aangemerkt als afkomstig uit Ghana, het land waarvan zij officiële documenten - in dit geval een paspoort - bezit. Uit de verklaring blijkt echter geenszins dat en op welke wijze is vastgesteld dat [appellante] niet de Togolese nationaliteit heeft.
4.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gegevens die zijn vermeld op het Ghanese paspoort en op de kopie van de inschrijving in het Ghanese geboorteregister op haar betrekking hebben. Het college heeft in dat verband terecht naar voren gebracht dat de voornaam, de geboorteplaats en het geboorteland van [appellante] alsmede de namen van haar ouders op die documenten afwijken van de gegevens die in de brp zijn opgenomen.
4.4.    De rechtbank is [appellante] terecht niet gevolgd in het betoog dat het college, gelet op de uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1584, nader onderzoek had moeten doen naar het Ghanese paspoort. Anders dan in die zaak doet zich niet de situatie voor dat het college heeft geweigerd een origineel van een document - in dit geval het paspoort - aan te nemen. Voorts is in die uitspraak, anders dan [appellante] stelt, niet overwogen dat onderzoek had moeten worden gedaan naar de brongegevens waarop het document is gebaseerd. Los daarvan heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij, zoals zij stelt, haar paspoort steeds heeft verlengd onder overlegging van het verlopende paspoort en dat daarom het huidige paspoort valt terug te voeren op de brongegevens waarop het eerste paspoort is afgegeven. Niet valt in te zien hoe nader onderzoek naar het overgelegde Ghanese paspoort het college had kunnen leiden tot de gegevens waarop een naar gesteld ooit eerder afgegeven Ghanees paspoort is gebaseerd. Daarom valt evenmin in te zien hoe nader onderzoek uitsluitsel had kunnen gegeven over de vraag of het overgelegde Ghanese paspoort op [appellante] betrekking heeft.
4.5.    In artikel 2.17 van de Wet brp staat dat gegevens inzake de geboortedatum en de nationaliteit in bepaalde gevallen kunnen worden ontleend aan een mededeling daarover van de minister van Justitie en Veiligheid voor zover deze gegevens door hem zijn vastgesteld in het kader van de toelating van de betrokkene tot Nederland. In de door [appellante] aangehaalde uitspraak van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2229, heeft de Afdeling overwogen dat dit niet alleen geldt voor nieuwe inschrijvingen in de brp, maar ook voor wijziging van bestaande inschrijvingen in de brp. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellante] geen mededeling van de minister als bedoeld in artikel 2.17 overgelegd. Ook voor het overige heeft de rechtbank aan deze uitspraak terecht niet de conclusie verbonden dat het college in dit geval een lichtere toets had moeten verrichten dan het heeft gedaan.
4.6.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de thans in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. [appellante] wordt niet gevolgd in het betoog dat het belang van de betrouwbaarheid van de brp is gediend met het opnemen van de gestelde gegevens, aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat deze op [appellante] betrekking hebben. Het college heeft terecht geweigerd de brp op de door [appellante] gewenste wijze te wijzigen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
640.