ECLI:NL:RVS:2018:2794

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
201708309/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • F.C.M.A. Michiels
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving geluidsoverlast trafostation Zeijerveen te Assen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 8 september 2017 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek met betrekking tot geluidsoverlast van het trafostation Zeijerveen in Assen. Het college van burgemeester en wethouders van Assen had op 16 september 2014 het verzoek om handhaving afgewezen, omdat uit metingen geen overtreding van de geluidsnormen bleek. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 28 januari 2016 het eerdere besluit herroepen, maar opnieuw het verzoek om handhaving afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college de metingen correct had uitgevoerd en dat de geluidsoverlast binnen de toegestane normen viel.

Tijdens de zitting op 11 juli 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] betoogde dat de metingen ondeugdelijk waren uitgevoerd en dat het college ten onrechte een nieuw meetprotocol had toegepast. De Afdeling oordeelde dat de metingen, uitgevoerd volgens het nieuwe meetprotocol, valide waren en dat de overschrijding van de geluidsnormen niet significant was. Het college had bovendien een meettolerantie toegepast, wat volgens de Afdeling gerechtvaardigd was.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.

Uitspraak

201708309/1/A1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Assen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2017 in zaken nrs. 16/904 en 16/1183 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Assen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2014 heeft het college een verzoek van onder meer [appellant] om handhavend op te treden ten aanzien van het trafostation Zeijerveen op het perceel Asserwijk 52 te Assen (hierna: het trafostation) afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2016 heeft het college het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, het besluit van 16 september 2014 herroepen en het verzoek om handhaving opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 8 september 2017 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2018, waar H.  [appellanten, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.L.J. Post, ing. R.M.O. Tap en G. Eleveld, zijn verschenen. Voorts is verschenen Tennet Tso B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Overwegingen
1.    Bij besluit van 21 januari 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe een revisievergunning verleend voor het in werking hebben van het trafostation. De inrichting bestaat uit zowel een 220 kV als een 110 kV hoogspanningsschakel- en transformatorstation. In vergunningvoorschrift A6.2 is opgenomen dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten op beoordelingspunt 43 (Asserwijk 48 te Assen) niet meer mag bedragen dan 40 dB(A) tijdens de dagperiode en niet meer dan 44 dB(A) tijdens de avond/nachtperiode.
[appellant] woont op het perceel [locatie] te Assen en ondervindt geluidsoverlast van het trafostation. Samen met andere buurtbewoners heeft [appellant] in juni 2014 een verzoek ingediend bij het college om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast.
1.1.    Op 10 juli 2014 heeft het college een meting verricht. Uit deze meting kwam geen overtreding van de geluidsnormen naar voren, zodat het college het verzoek om handhaving bij besluit van 16 september 2014 heeft afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 28 januari 2016 heeft het college het bezwaar deels gegrond verklaard, omdat uit een pas in oktober 2014 bekend geworden meting van 26 augustus 2014 op het beoordelingspunt Asserwijk 48 een overschrijding van 3 dB(A) is geconstateerd.
1.2.    Omdat er volgens het college sprake is van stoorlawaai van de nabijgelegen snelweg A28, zijn de metingen bij het trafostation volgens hem complex. Door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe is daarom op 11 februari 2015 een ‘Meetprotocol Trafostation d.d. 11-2-2015’ (hierna: het meetprotocol) opgesteld ten behoeve van de metingen bij het trafostation. Daarin is vastgelegd op welke locaties moet worden gemeten en op welke wijze deze metingen dienen plaats te vinden.
1.3.    Met toepassing van dit meetprotocol is de meting van 26 augustus 2014 herberekend en daaruit kwam volgens het college een overschrijding naar voren van 1 dB(A). Op beoordelingspunt Asserwijk 48 zijn conform het meetprotocol verder twee metingen verricht op 13 maart 2015 en twee metingen op 16 maart 2015. Op het beoordelingspunt werd een overschrijding gemeten van 1 dB(A). Volgens het college valt dit binnen de meettolerantie van 2 dB(A) en is er daarom geen overtreding van vergunningvoorschrift A6.2. Om die reden heeft het college het verzoek om handhaving opnieuw afgewezen.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de meting van 10 juli 2014 ondeugdelijk is uitgevoerd omdat een van de twee trafo’s uitstond. Ook de meting van 3 december 2014 is ondeugdelijk uitgevoerd omdat achter een dikke boom gemeten is, aldus [appellant]. De metingen van 16 maart 2015 zijn eveneens ondeugdelijk uitgevoerd omdat tijdens deze metingen ook een van de trafo’s uitstond.
2.1.    Het college heeft zijn primaire besluit van 16 september 2014, dat onder meer gebaseerd was op de meting van 10 juli 2014, herroepen bij het besluit op bezwaar van 28 januari 2016. Aan het besluit op bezwaar zijn onder meer metingen volgens het nieuwe meetprotocol ten grondslag gelegd van 26 augustus 2014, 13 maart 2015 en 16 maart 2015. De metingen van 10 juli 2014 en 3 december 2014 zijn niet ten grondslag gelegd aan het besluit op bezwaar. Ook voor het oordeel van de rechtbank zijn deze twee metingen niet beslissend geweest. Voor zover de metingen van 10 juli 2014 en 3 december 2014 niet deugdelijk zouden zijn, is dat voor deze procedure dan ook niet van belang.
Voor zover [appellant] betoogt dat de metingen van 16 maart 2015 ondeugdelijk zijn uitgevoerd, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting hebben Tennet en het college toegelicht dat ter plaatse twee trafo’s aanwezig zijn, namelijk een nieuwe, relatief stille trafo en een oudere trafo die meer geluid produceert. Vanwege het verschil in geluidsniveau tussen de twee trafo’s gaat het geluid van de nieuwe trafo op in het geluid van de oude trafo. De oude trafo is daarom maatgevend. Op 16 maart 2015 stond de nieuwe trafo uit, maar was de oude trafo in werking. Omdat het geluid van de oude trafo maatgevend is, zijn de metingen van 16 maart 2015 deugdelijk en konden die aan het besluit op bezwaar ten grondslag worden gelegd, aldus het college en Tennet.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college met deze toelichting overtuigend gemotiveerd waarom de metingen van 16 maart 2015 deugdelijk zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op 16 maart 2015 dezelfde geluidsniveaus zijn gemeten als op 13 maart 2015 toen beide trafo’s in werking waren. Aannemelijk is dan ook dat de oude trafo maatgevend is en dat deze tijdens de metingen van 16 maart 2015 in werking was.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte een nieuw meetprotocol heeft toegepast vanaf februari 2015. Volgens [appellant] is het ongeloofwaardig dat met toepassing van dit nieuwe meetprotocol de overschrijding van de meting op 26 augustus 2014 met terugwerkende kracht met 2 dB(A) naar beneden wordt bijgesteld.
3.1.    Het college heeft in de stukken en ter zitting uitgebreid toegelicht waarom het meten van de geluidniveaus van de inrichting complex is en dat daarom in overleg met geluidexperts het nieuwe meetprotocol is opgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het meetprotocol in overeenstemming is met de "Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999" (hierna: de Handleiding) die op grond van vergunningvoorschrift A6.4 moet worden gehanteerd. [appellant] heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het meten van de geluidniveaus van de inrichting met gebruikmaking van het meetprotocol in strijd is met de vergunning. De stelling dat het geluid van de A28 voortdurend wordt overstemd door het geluid van de inrichting biedt daarvoor op zichzelf geen aanleiding. Daarbij neemt de Afdeling nog in aanmerking dat ter zitting is toegelicht dat de bijdrage van de A28 afzonderlijk is vastgesteld met behulp van een meting op een locatie die op gelijke afstand van de A28 is gelegen als de woning van [appellant], maar waar geen geluid van de trafo’s te horen is. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het meetprotocol geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college de metingen op onjuiste wijze heeft uitgevoerd. Dit betekent ook dat het college de resultaten van de metingen van 26 augustus 2014 aan de hand van het meetprotocol opnieuw mocht beoordelen met als resultaat dat de geconstateerde overschrijding vóór de toepassing van een meettolerantie niet 3 dB(A) bedraagt, maar 1 dB(A). De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat, zoals [appellant] nog heeft aangevoerd, die herbeoordeling niet mogelijk zou zijn. De Afdeling begrijpt dat [appellant] de herbeoordeling als onrechtvaardig ervaart, maar de handelwijze van het college voldoet aan de regels.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college een meettolerantie mocht toepassen. Daartoe voert hij aan dat zich geen onnauwkeurigheden in de metingen voordoen, omdat altijd volgens dezelfde procedure wordt gemeten. Dat de Afdeling in de uitspraak van 18 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD5076, heeft geoordeeld dat een meettolerantie in aanmerking mocht worden genomen, leidt volgens [appellant] niet tot een ander oordeel. Die uitspraak had betrekking op een ééndaags motorcrossevenement. In dit geval gaat het om een solitair bedrijf en mag geen meettolerantie worden toegepast, aldus [appellant].
4.1.    Het college heeft het toepassen van een meettolerantie gebaseerd op de op grond van het vergunningvoorschrift A6.4 voorgeschreven Handleiding. In paragraaf 2.5.3 van module A van de Handleiding is vermeld dat de nauwkeurigheid van het meten en rekenen over het algemeen bij deskundige toepassing kleiner is dan 2 dB(A). Door een verhoging van het aantal metingen kan deze nauwkeurigheid worden verbeterd tot 1 dB(A).
4.2.    Aan zijn besluit op bezwaar van 28 januari 2016 heeft het college metingen op het beoordelingspunt 43 ten grondslag gelegd van 26 augustus 2014 (herziene versie), 13 maart 2015 en 16 maart 2015. Uit deze metingen komt een overschrijding van 1 dB(A) naar voren. Het college heeft een meettolerantie toegepast van 2 dB(A), waardoor de overschrijding binnen de meettolerantie valt en er volgens het college geen sprake is van een overtreding.
4.3.    In de uitspraak van 18 juni 2008, en meer recent in de uitspraak van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1884, heeft de Afdeling overwogen dat een meettolerantie van 1 dB(A) in aanmerking kan worden genomen, teneinde met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen of zich een overtreding heeft voorgedaan. Die jurisprudentie geldt ook voor bedrijven als hier aan de orde. Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, kunnen zich voorts ook bij metingen die altijd volgens dezelfde procedure plaatsvinden onnauwkeurigheden voordoen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college een meettolerantie mocht hanteren.
In het midden kan blijven of het college in dit geval een meettolerantie van 2 dB(A) mocht toepassen. Het college mocht in ieder geval een meettolerantie van 1 dB(A) toepassen. Aangezien de gemeten waarden vóór toepassing van de meettolerantie niet meer dan 1 dB(A) hoger waren dan de in de vergunning voorgeschreven geluidnormen leidt toepassing van de meettolerantie tot geluidwaarden die niet hoger zijn dan de geluidnormen uit de vergunning. Op grond van de metingen kan daarom niet worden vastgesteld dat zich een overtreding heeft voorgedaan. Het college was dan ook niet bevoegd handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Roessel
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
457-866.