ECLI:NL:RVS:2008:BD5076

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704413/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving van geluidvoorschriften tijdens motorraces op TT-circuit Assen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving door het college van gedeputeerde staten van Drenthe met betrekking tot geluidvoorschriften tijdens motorraces op het TT-circuit te Assen. Het college had op 3 november 2006 het verzoek van de appellanten om bestuurlijke handhaving afgewezen. Dit besluit werd door de appellanten bestreden, waarna het college op 15 mei 2007 het bezwaar ongegrond verklaarde. De appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 4 maart 2008 ter zitting behandelde.

De appellanten stelden dat het college ten onrechte rekening hield met een meettolerantie en de meetresultaten afrondde, waardoor de grenswaarde voor geluid niet zou zijn overschreden. Het college had een vergunning verleend voor het TT-circuit, waarin geluidvoorschriften waren opgenomen. De appellanten voerden aan dat de gemeten geluidniveaus tijdens de races op 15 en 17 april 2006 de toegestane waarde overschreden, maar het college stelde dat na toepassing van een meettolerantie van 1 dB(A) en afronding van de resultaten, de waarden binnen de toegestane grenzen vielen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de meettolerantie van 1 dB(A) in aanmerking kon worden genomen. De Afdeling benadrukte dat de zaak niet ging om de vergunningverlening, maar om de vraag of daadwerkelijk een overtreding had plaatsgevonden. De toepassing van de meettolerantie en de afrondingsmethodiek leidde tot geluidwaarden die niet boven de toegestane grens uitkwamen. Daarom verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond en oordeelde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden.

Uitspraak

200704413/1
Datum uitspraak: 18 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) een verzoek van [appellanten] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot op het TT-circuit te Assen gehouden motorraces afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2008, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. B. Arentz, G. Eleveld, ing. G. Gjaltema, D.W. Klein Bramel en A. Suichies, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar de Stichting Circuit van Drenthe, vertegenwoordigd door mr. M.J. Faro, advocaat te Amsterdam en P.J. Oosterbaan, mr. S. Pluim en ir. F.A.G.M. Schermer, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 10 december 2002 heeft het college een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van het TT Circuit te Assen. [appellanten] hebben een verzoek om handhaving ingediend wegens overtreding van de geluidvoorschriften tijdens motorraces op 15 en 17 april 2006. Niet in geschil is dat het een type-2 activiteit als bedoeld in die vergunning betreft.
2.2. [appellanten] betogen dat het college door rekening te houden met een meettolerantie en het vervolgens afronden van de meetresultaten, er ten onrechte van uitgaat dat de toepasselijke grenswaarde niet is overtreden.
2.2.1. Het college heeft het toepassen van een meettolerantie gebaseerd op de in vergunningvoorschrift 5.20 genoemde Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL-HR-13-01 (hierna: de Handleiding). Verder heeft het college op de aldus verkregen uitkomsten de uitgangspunten voor het afronden uit NEN 1047 toegepast.
2.2.2. Ingevolge vergunningvoorschrift 5.5, voor zover hier van belang, mogen de equivalente geluidniveaus van de type-2 activiteiten gedurende de dagperiode (tussen 07.00 uur en 19.00 uur) de in de tabel genoemde waarden niet overschrijden. Ter controle van de waarden op de referentiepunten mag het equivalente geluidniveau gemeten op de permanente geluidmeetpaal tijdens de dagperiode niet meer bedragen dan 84 dB(A).
Ingevolge voorschrift 5.20 moet controle op en berekening van de in deze vergunning genoemde geluidvoorschriften vastgestelde geluidniveaus plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding. Ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig de Handleiding plaatsvinden.
2.2.3. Paragraaf 5.4.1 van de Handleiding hanteert als algemeen uitgangspunt dat door onnauwkeurigheden in afstand, geometrieën, tijdperioden en aflezingen van geluidmeters c.q. apparatuur die de geluidgegevens verwerkt, in het eindresultaat geen grotere fout veroorzaakt mag worden dan 1 dB(A). In paragraaf 5.4.5 is vermeld dat de onnauwkeurigheid van immissiemetingen in het algemeen niet groter is dan ± 2 dB(A). Door een verhoging van het aantal metingen kan deze onnauwkeurigheid worden teruggebracht tot ± 1 dB(A).
Ingevolge paragraaf 5.4.4 van de Handleiding wordt de geluidbelasting opgegeven in hele dB's. In de rekenkundige tussenresultaten is een afronding op tienden van dB gebruikelijk.
In NEN 1047 is vermeld dat indien het af te ronden getal achter de komma op een 5 eindigt, dit wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele even getal.
2.2.4. Uit de stukken blijkt dat op 15 en 17 april 2006 met de permanente geluidmeetpaal geluidniveaus van achtereenvolgens 85,3 dB(A) en 84,4 dB(A) zijn gemeten. Omdat met de permanente geluidmeetpaal gedurende de gehele dag metingen worden verricht, heeft het college een meettolerantie van 1 dB(A) toegepast. Daarbij heeft het college zich gebaseerd op het door het akoestisch onderzoeksbureau DGMR Industrie, Verkeer en Milieu opgestelde rapport van 20 maart 2007, DGMR, rapport 1 2006.3225.00.R001. Hierin wordt vermeld dat op basis van meettechnische gronden kan worden uitgegaan van een meettolerantie van 1 dB(A), omdat de meter behoort tot een kwaliteitsklasse waarin een meetmarge van ongeveer 1 dB(A) is toegestaan.
Het college heeft het verzoek om handhaving afgewezen omdat na toepassing van een meettolerantie van 1 dB(A) op de gemeten waarden van 85,3 dB(A) en 84,4 dB(A) en het afronden van de aldus verkregen uitkomsten, niet is komen vast te staan dat de inrichting de in voorschrift 5.5 neergelegde waarde van 84 dB(A) heeft overtreden.
2.2.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bij de beantwoording van de vraag of voorschrift 5.5 is overtreden, een meettolerantie van 1 dB(A) in aanmerking kan worden genomen, teneinde met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen of zich een overtreding heeft voorgedaan. Wat betreft de verwijzingen door partijen naar een uitspraak van de Afdeling waarin de toepassing van een meettolerantie niet aanvaardbaar werd geacht, overweegt de Afdeling dat bedoelde uitspraak betrekking heeft op een beroep tegen vergunningverlening, waarbij de beoordeling van de naleefbaarheid van een vergunning aan de orde was (uitspraak van 9 juli 2003 in zaak nr.
200204854/1). Bij vergunningverlening moet zo veel mogelijk worden uitgesloten dat de vergunning bij de beoogde bedrijfsvoering niet kan worden nageleefd. Dat verzet zich tegen het toepassen van een meettolerantie op de bij vergunningverlening in aanmerking te nemen geluidbelasting. De onderhavige zaak betreft echter de vraag of is komen vast te staan dat daadwerkelijk een overtreding heeft plaatsgevonden.
Voorts is het niet onjuist te achten dat het college conform NEN 1047 de uitkomsten heeft afgerond.
In het onderhavige geval leidt toepassing van de meettolerantie en de gehanteerde afrondingsmethodiek tot geluidwaarden van 84 dB(A) op 15 april 2006 en 83 dB(A) op 17 april 2007, zodat het college terecht heeft geoordeeld dat voorschrift 5.5 niet is overtreden. Dit betekent dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden.
Deze beroepsgrond faalt.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008
191-489.