201707319/1/A1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te 't Goy, gemeente Houten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 juli 2017 in zaak nr. 16/5297 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Houten.
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2016 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast pluimveestal G in de inrichting op het perceel [locatie] in ’t Goy (hierna: het perceel) voor 10 juni 2016 te voorzien van een biologisch luchtwassysteem met een rendement van 70% ammoniakemissiereductie.
Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college en [belanghebbende A], [belanghebbende B] en Mobilisation for the Environment hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2018, waar het college, vertegenwoordigd door F. Boussadkate en mr. G.J. Bosch, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A], [belanghebbende B] en Mobilisation For The Environment, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als belanghebbenden gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] exploiteerde ten tijde van belang op het perceel een fruitteeltbedrijf en een pluimveehouderij.
2. Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college aan [appellante] op haar verzoek omgevingsvergunning verleend voor onder meer het plaatsen van een biologisch luchtwassysteem bij stal G en het uitbreiden van de veestapel naar 74.000 legkippen, waarvan 37.000 legkippen in stal G.
Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend, omdat het besluit van 2 mei 2013 door de rechtbank bij uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:3926, was vernietigd. Naar aanleiding van een verzoek om handhaving van [belanghebbende A], [belanghebbende B] en Mobilisation for the Environment van 17 februari 2016 heeft de toezichthouder van de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht op 18 maart 2016 geconstateerd dat een luchtwasser bij stal G ontbreekt. Op 20 oktober 2016 is door het college een nieuwe controle uitgevoerd en is wederom geconstateerd dat een luchtwasser bij stal G ontbreekt. [appellante] heeft de vergunde uitbreiding van 25.000 naar 37.000 legkippen nog niet gerealiseerd.
Het hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen sprake is van een overtreding, omdat de luchtwasser pas gerealiseerd hoefde te worden nadat het aantal kippen in stal G wordt uitgebreid van 25.000 naar 37.000 kippen.
3.1. Het betoog dat er om de genoemde reden geen overtreding is, is een herhaling van hetgeen [appellante] bij de rechtbank heeft aangevoerd. In hoger beroep heeft [appellante] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende grond in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Alleen al om deze reden slaagt het betoog van [appellante] niet.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat handhavend optreden in dit geval niet zodanig onevenredig is dat het college daarvan af had moeten zien. In dat verband wijst hij er op dat er op 23 maart 2017 een principeverzoek is ingediend, welk verzoek onder meer de ontwikkeling van een zonnestroom-installatie en het realiseren van een biologische legkippenstal inhoudt. Onderdeel van deze nieuwe plannen is het verplaatsen van de vergunde luchtwasser van stal G naar stal I, aldus [appellante]. Daartoe heeft hij op 20 juli 2017 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend.
4.1. De door [appellante] genoemde omstandigheden dateren van na het besluit op bezwaar van 13 oktober 2016. Alleen al om deze reden heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is dat het college daarvan af had moeten zien.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
776.