ECLI:NL:RVS:2018:2733

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
201800239/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderopvangtoeslag en recht op toeslagpartner

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2015 definitief heeft vastgesteld op € 3.287,00 en een bedrag van € 16.620,00 aan teveel betaalde voorschotten heeft teruggevorderd. [appellante] ontving in 2015 een totaalbedrag van €19.377,00 aan kinderopvangtoeslag voor de opvang van haar twee kinderen. Na haar huwelijk op 20 februari 2015 met [partner], die het gehele jaar 2015 in Marokko verbleef, werd [partner] als toeslagpartner aangemerkt. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat [appellante] over de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 december 2015 geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat haar toeslagpartner in het buitenland woonde. De rechtbank oordeelde dat er geen ruimte was om van de wet af te wijken, en verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat zij, ondanks het verblijf van haar partner in Marokko, recht had op de toeslag omdat zij werkte en kinderopvang nodig had. Ze stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen op de hoogte was van de situatie en dat zij had voldaan aan haar inlichtingenplicht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij wordt gesteld dat de wet dwingend voorschrijft dat een ouder met een partner die niet in Nederland woont, geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] geen recht had op de toeslag over de betreffende periode, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201800239/1/A2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2017 in zaak nr. 17/5154 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2015 definitief berekend en vastgesteld op een bedrag van € 3.287,00 en een bedrag van € 16.620,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 12 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft over 2015 een bedrag van €19.377,00 aan kinderopvangtoeslag in de vorm van voorschotten ontvangen voor de opvang van haar twee kinderen. [appellante] is op 20 februari 2015 gehuwd met [partner], waardoor laatstgenoemde vanaf 1 maart 2015 als toeslagpartner van [appellante] is aangemerkt voor de bepaling van het recht op kinderopvangtoeslag. [partner] heeft het gehele jaar 2015 in Marokko verbleven.
2.    In geding is de kinderopvangtoeslag over de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 december 2015. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] op grond van het bepaalde in artikel 1.6, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) over deze periode geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat haar toeslagpartner in 2015 in Marokko woonde.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat er, gelet op de dwingendrechtelijke formulering van artikel 1.6, derde lid, van de Wkkp, geen ruimte is om van deze bepaling af te wijken. [appellante] heeft daarom geen recht op kinderopvangtoeslag over de periode dat haar echtgenoot in het buitenland verbleef, aldus de rechtbank.
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Ook in de periode nadat zij met [partner] is getrouwd heeft zij gewerkt en moest zij van kinderopvang gebruik maken. Anders had zij haar werk moeten opgeven. Daarnaast was de Belastingdienst/Toeslagen er ten tijde van de herziene voorschotbeschikking van 1 april 2016 al mee bekend dat [partner] in 2015 in Marokko verbleef en dat hij pas in 2016 naar Nederland is gekomen. Zij heeft alle gegevens correct verstrekt en daarmee aan haar inlichtingenplicht voldaan. Zij mocht er op vertrouwen dat het aan haar verleende voorschot juist was en dat, ook indien vast zou komen te staan dat zij ten onrechte te veel kinderopvangtoeslag zou hebben ontvangen, deze toeslag niet van haar mag worden teruggevorderd. Zij is gezien haar draagkracht niet in staat om de terugvordering te voldoen, aldus [appellante].
4.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.2.    Niet in geschil is dat [appellante] op 20 februari 2015 met [partner] is gehuwd en laatstgenoemde daarom vanaf 1 maart 2015 als toeslagpartner van [appellante] moet worden aangemerkt. Evenmin is in geschil dat [partner] het hele jaar 2015 in Marokko heeft verbleven.
4.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3317) heeft de wetgever in artikel 1.6, derde lid, van de Wkkp bewust de keuze gemaakt om een ouder met een partner die niet in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, van het recht op kinderopvangtoeslag uit te sluiten. Artikel 1.6, derde lid, van de Wkkp biedt geen ruimte om rekening te houden met de door [appellante] naar voren gebrachte omstandigheden en van die bepaling af te wijken. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat [appellante] over de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 december 2015 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
4.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 1 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ4093), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde en vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het voorschot wordt verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en die voorschotverlening kan worden herzien. Daargelaten of de Belastingdienst/Toeslagen bij de herziene voorschotbeschikking van 1 april 2016 reeds op de hoogte was van het feit dat de echtgenoot van [appellante] in 2015 in Marokko heeft verbleven, heeft [appellante] hieraan niet het vertrouwen mogen ontlenen dat het aan haar verleende voorschot juist was en de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten niet zou terugvorderen.
4.5.    In artikel 26 van de Awir is dwingendrechtelijk bepaald dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien dan wel de terugvordering kan matigen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in de schriftelijke uiteenzetting verwezen naar de mogelijkheid om een betalingsregeling te verzoeken, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke situatie van [appellante].
4.6.    Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018
85-856. BIJLAGE
Artikel 16 van de Awir luidt:
"1. De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
[…]
4. Het bedrag van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt nihil indien naar het oordeel van de Belastingdienst/Toeslagen onvoldoende gegevens bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen ten aanzien van de belanghebbende, tenzij de belanghebbende op de door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze zijn aanspraak op een tegemoetkoming aannemelijk maakt.
5. De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien.
[…]."
Artikel 26 luidt:
"Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd."
Artikel 1.6, derde lid, van de Wkkp luidt:
"3. Een ouder met een partner heeft slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en
a. in Nederland of op het continentaal plat, in een andere lidstaat of in Zwitserland arbeid verricht,
b. een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een daarmee vergelijkbare uitkering respectievelijk voorziening, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland,
c. werkloos wordt als bedoeld in het tweede lid en een uitkering ontvangt als bedoeld in het tweede lid, onder a of b, of een daarmee vergelijkbare uitkering, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland, of
d. een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder f, g, j, k of l."