201607313/1/A2.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 augustus 2016 in zaak nr. 15/6179 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat).
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2015 heeft de staatssecretaris een terugvordering vanwege de intrekking van een subsidie voor [appellant] verrekend met de uitbetaling van een andere subsidie.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, zijn verschenen.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek heropend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 16 januari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Vulpen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek op 20 maart 2018 geschorst en op 6 augustus 2018 gesloten.
Overwegingen
1. Voor de aanleiding van het geschil tussen [appellant] en de staatssecretaris, verwijst de Afdeling naar haar tussenuitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1368, en haar uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:2698, in de parallel lopende zaak over de intrekking van de door het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) verstrekte subsidie op grond van de Subsidieverordening natuur- en Landschapsbeheer Zeeland (hierna: SNL). 2. De staatssecretaris is het Europeesrechtelijk betaalorgaan van de SNL-subsidie. De intrekking van de SNL-subsidie die voorligt in de andere zaak, is voor de staatssecretaris aanleiding geweest voor de verrekening van een door [appellant] te ontvangen bedrag met een door hem terug te betalen bedrag.
3. Het college is na de tussenuitspraak in de andere zaak teruggekomen op de intrekking van de SNL-subsidie, zodat deze voor [appellant] herleeft. [appellant] voert terecht aan dat hierdoor ook de verrekening door de staatssecretaris, die immers berustte op de intrekking van de SNL-subsidie, geen stand kan houden.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 augustus 2015 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Dat besluit zal worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 23 januari 2015 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet aanleiding de proceskostenveroordeling in deze zaak te beperken tot een vergoeding voor het indienen van het hogerberoepschrift en het bijwonen van de eerste zitting, nu de rest van de procedure uitsluitend betrekking had op de intrekking van de SNL-subsidie door het college en niet op de verrekening door de staatssecretaris.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 augustus 2016 in zaak nr. 15/6179;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 12 augustus 2015, kenmerk 492-9988;
V. herroept het besluit van 23 januari 2015;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B] en [appellant C] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan [appellant A], [appellant B] en [appellant C] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
799.