201800490/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
verzoekster,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017, in zaak nr. 201702394/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 15 november 2017, in zaak nr. 201702394/1/A2, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 maart 2017 in zaak nr. 16/7006 bevestigd. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
[appellante] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij nadere brieven.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juli 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
2. Met een verzoek om herziening kan het geschil waarin eerder onherroepelijk is beslist niet opnieuw in volle omvang aan de rechter worden voorgelegd. Een verzoek om herziening is een buitengewoon rechtsmiddel dat slechts kan worden ingeroepen indien voor de zaak relevante feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak, maar op dat moment niet bekend waren en konden zijn, alsnog bekend worden.
3. [appellante] heeft aangevoerd dat in de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017 een onvoldoende afgewogen oordeel is gegeven over de omstandigheid dat zij door de Belastingdienst niet is voorgelicht over de gevolgen die haar aangifte inkomstenbelasting heeft voor haar recht op huurtoeslag en dat de Afdeling onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval, te weten haar medische situatie.
In de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017 is in rechtsoverweging 4.2 en 4.3 gemotiveerd aangegeven waarom de hogerberoepsgronden van [appellante] gelet op de relevante wettelijke bepalingen niet kunnen slagen. Daarbij is ook overwogen dat geen ruimte bestaat voor het maken van een uitzondering in dit geval, waarbij de omstandigheid dat [appellante] vanwege ziekte niet bij haar partner woont is betrokken. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, bij haar vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Dat zij het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling betekent niet dat de uitspraak moet worden herzien.
4. Ook hetgeen is aangevoerd omtrent de datering en de ondertekening van de uitspraak van 15 november 2017 is geen grond voor herziening.
5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
608.