201702394/1/A2.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 maart 2017 in zaak nr. 16/7006 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende huurtoeslag over 2015 definitief berekend en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 2.016,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 29 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [echtgenoot], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. Het geschil gaat over het recht op huurtoeslag van [appellante] over het berekeningsjaar 2015. Huurtoeslag is een tegemoetkoming als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] voor 2015 voorschotten huurtoeslag toegekend.
Aan het besluit van 5 augustus 2016, als gehandhaafd bij het besluit op bezwaar, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] in 2015 voordeel uit sparen en beleggen heeft gehad en dat zij daarom geen recht heeft op huurtoeslag over 2015.
De rechtbank heeft dit gevolgd.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de huurtoeslag over 2015 definitief heeft berekend en vastgesteld op nihil en terecht het bedrag van € 2.016,00 van haar heeft teruggevorderd.
Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld of zij voordeel uit sparen en beleggen heeft gehad. Zij heeft in 2015 geen vermogen gehad boven het heffingvrije vermogen, hetgeen ook blijkt uit het financieel jaaroverzicht van de Rabobank. Zij en haar [echtgenoot] zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd. In de notariële actie is bepaald dat [appellante] geen aanspraak kan maken op het vermogen van [echtgenoot]. Zij voelt zich misleid door informatie van de inspecteur van de belastingdienst (hierna: de inspecteur) bij de belastingaangifte. Ten gevolge van deze informatie en van een mededeling van de medewerker bij de belastingtelefoon is bij het indienen van de definitieve gezamenlijke aangifte over 2015 ervoor gekozen om een bedrag van € 15.000,00 toe te delen aan [appellante], omdat dit fiscaal het meest gunstig was. In de toelichting bij de specificatie van de definitieve berekening huurtoeslag 2015, welke bij brief van 25 oktober 2016 aan [appellante] is toegezonden, is bovendien vermeld dat het vermogen van de toeslagpartner alleen meetelt als deze partner het hele jaar deel uitmaakt van het huishouden van de aanvrager. Nu [appellante] duurzaam gescheiden leefde van [echtgenoot], zij het gehele jaar alleen woonde op het huuradres en alleen [echtgenoot] beschikt over vermogen, mocht zij erop vertrouwen dat zij recht had op huurtoeslag over 2015.
Daarnaast voert zij aan dat de rechtbank haar beroep op de hardheidsclausule ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Zij heeft een zeer bescheiden arbeidsongeschiktheidsuitkering en zij kan niet, naast de maandelijkse huur, ook nog de huurtoeslag over 2015 terugbetalen. Zij is manisch depressief en zal genoodzaakt zijn om te verhuizen naar een zogenoemde longstay-inrichting, aldus [appellante].
4.1. Door de Belastingdienst/Toeslagen wordt niet betwist dat [appellante] in 2015 alleen woonachtig is geweest op het desbetreffende huuradres. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat de dienst voor de definitieve berekening van de huurtoeslag over 2015 geen rekening heeft gehouden met de aanslag inkomstenbelasting van [echtgenoot] over 2015 maar alleen met de aanslag inkomstenbelasting van [appellante] zelf. Het geschil is derhalve beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de dienst de huurtoeslag van [appellante] over 2015 terecht definitief heeft berekend op nihil en terecht het teveel uitbetaalde voorschot van haar heeft teruggevorderd, omdat zij voordeel uit sparen en beleggen heeft gehad.
4.2. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Awir bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) in aanmerking wordt genomen. Uit de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2015 van [appellante] blijkt dat de inspecteur dit voordeel in aanmerking heeft genomen. De Belastingdienst/Toeslagen is, ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, bij de bepaling van de draagkracht gehouden het verzamelinkomen zoals door de inspecteur in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, in aanmerking te nemen. Dit volgt ook uit de geschiedenis van totstandkoming van artikel 8 van de Awir (Kamerstukken II 2004/2005, 29 764, nr. 3, blz. 41). Daarin is vermeld dat het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen toetsingsinkomen is, zelfs al zou het niet overeenstemmen met het volgens de Wet IB 2001 te berekenen verzamelinkomen en de uitvoerende instantie en de bestuursrechter zich daardoor niet hoeven in te laten met de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld.
Dat, als gesteld, op grond van informatie van de inspecteur bij de gezamenlijke belastingaangifte een deel van het vermogen van [echtgenoot] aan [appellante] is toegedeeld, maakt het voorgaande niet anders. Dit komt voort uit een keuze die fiscale partners bij het doen van belastingaangifte kunnen maken en betekent niet dat het vermogen ook daadwerkelijk aan [echtgenoot] toekomt. Aan deze informatie noch aan een mededeling van de medewerker van de belastingtelefoon kon [appellante] het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de huurtoeslag over 2015 niet op nihil zou worden vastgesteld. Niet gebleken is dat de informatie betrekking had op de huurtoeslag. Aan de toelichting bij de specificatie van de definitieve berekening huurtoeslag kon [appellante] evenmin het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de aan haar toegekende huurtoeslag niet op nihil zou worden vastgesteld, nu deze toelichting niet ziet op de situatie, waarbij uit de aanslag inkomstenbelasting blijkt dat de aanvrager om een toeslag, zoals [appellante], zelf vermogen heeft boven het heffingvrije vermogen.
De rechtbank heeft voorts terecht in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de aanslag inkomstenbelasting geen aanleiding gezien om deze inhoudelijk te beoordelen. De aanslag is door de inspecteur vastgesteld, derhalve door een ander bestuursorgaan en ligt hier niet vóór. Ingeval zij het niet eens is met die aanslag, dient zij zich tot de inspecteur te wenden, hetgeen zij ook heeft gedaan. Uit artikel 20 van de Awir volgt voorts dat indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming herziet met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
4.3. In artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir is limitatief geregeld in welke gevallen artikel 7, derde lid, van de Awir buiten toepassing wordt gelaten. Het betreft met name gevallen waarin eenmalige uitkeringen zijn gedaan op grond van bijzondere schadevergoedingsregelingen. Niet in geschil is dat dit geval hier niet onder valt. De door [appellante] gestelde omstandigheden brengen niet met zich dat de Belastingdienst/Toeslagen in dit geval, in afwijking van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir, het vermogen van [appellante] buiten beschouwing hoorde te laten. Ook de omstandigheid dat [appellante] in 2015 vanwege haar ziekte duurzaam gescheiden van haar partner heeft geleefd geeft hier geen aanleiding toe.
4.4. Gelet op het voorgaande heeft [appellante] geen recht heeft op huurtoeslag over 2015. Het voorschot huurtoeslag over 2015 is derhalve onverschuldigd betaald. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien.
4.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de huurtoeslag over 2015 van Verboden definitief heeft berekend en vastgesteld op nihil en het teveel uitbetaalde voorschot van haar teruggevorderd. Hetgeen door [appellante] voor het overige is aangevoerd leid niet tot een ander oordeel.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Jurgens w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
680. BIJLAGE
Wet op de huurtoeslag
Artikel 7, eerste lid:
Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Awir
Artikel 1:
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
[…].
Artikel 2, eerste lid, onder o:
inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 7:
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in
artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
2. […].
3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet.
[…].
Artikel 8, eerste lid:
Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 20, eerste lid:
Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
Artikel 47:
Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.
Wet IB 2001
Artikel 5.2, eerste lid:
Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4% (forfaitair rendement) van de grondslag sparen en beleggen. De grondslag sparen en beleggen is de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21, onderdeel e:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
Uitvoeringsregeling Awir
In artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir zijn groepen van gevallen aangewezen waarvoor een uitzondering moet worden gemaakt.