ECLI:NL:RVS:2011:BQ1853

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007914/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag rechtsbijstandvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2010, waarin het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand werd ongegrond verklaard. De raad had op 2 juli 2008 de aanvraag van [belanghebbende] om vergoeding van de verleende rechtsbijstand en extra uren afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar door de raad op 9 april 2009, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State op 13 augustus 2010.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 april 2011. De raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, heeft verweer gevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de rechtbank heeft miskend dat het beroep van [appellant] uitsluitend gericht was tegen de vaststelling van de vergoeding aan de rechtshulpverlener, en dat [appellant] in dat geval geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling concludeert dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het besluit van de raad van 2 juli 2008 wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De raad voor rechtsbijstand wordt gelast om het door [appellant] betaalde griffierecht van € 152,00 te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 20 april 2011.

Uitspraak

201007914/1/H2.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2010 in zaak nr. 09/2368 in het geding tussen:
[wederpartij] (lees: [appellant])
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2008 heeft de raad de aanvraag van [belanghebbende] om vergoeding van de ten behoeve van [appellant] verleende rechtsbijstand en van bestede extra uren afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2010, verzonden op 5 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2011, de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De raad betoogt in verweer dat hij het door [appellant] tegen het besluit van 2 juli 2008 gemaakte bezwaar ontvankelijk heeft geacht, omdat het tevens was gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om extra uren, maar dat de rechtbank heeft miskend dat het beroep van [appellant] uitsluitend was gericht tegen de vaststelling van de aan de rechtshulpverlener toekomende vergoeding en [appellant] in zoverre geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bij het besluit van 2 juli 2008.
2.2. Naar aanleiding van deze, ook ambtshalve te onderzoeken, door de raad opgeworpen vraag overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft gedaan (uitspraak van 2 september 2009 in zaak nr.
200901532/2/H2) dat het belang van de rechtzoekende niet rechtstreeks is betrokken bij een besluit waarbij de hoogte van de aan de rechtshulpverlener toekomende vergoeding is vastgesteld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de rechtsbijstand op basis van toevoeging al is verleend en de rechtzoekende daarvoor een eigen bijdrage die voortvloeit uit draagkracht verschuldigd is aan de rechtsbijstandverlener. Niet gebleken is dat deze eigen bijdrage beïnvloed zal worden door de uitkomst van deze procedure. Nu het beroep, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, alleen is ingesteld namens [appellant] en niet mede namens [wederpartij] of [belanghebbende] en slechts is gericht tegen het besluit van 2 juli 2008, voor zover daarbij de hoogte van de aan de rechtshulpverlener toekomende vergoeding is vastgesteld, had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 juli 2008 van de raad alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2010 in zaak nr. 09/2368;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
362-630.