ECLI:NL:RVS:2000:AA6770

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199902004/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.H. Grosheide
  • F.P. Zwart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring van de Havengeldregeling 1998 door de Kroon en de rechtsmiddelen tegen deze goedkeuring

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van de Havengeldregeling 1998 door de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De Vereniging Vliegclub Schiphol heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem, die het beroep tegen de goedkeuring ongegrond had verklaard. De Raad van State oordeelt dat de goedkeuring van de tarieven door de Kroon geen besluit is in de zin van artikel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat Schiphol bij de vaststelling van de tarieven niet als bestuursorgaan optreedt. Dit betekent dat er wel beroep kan worden ingesteld tegen de goedkeuring van de tarieven. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De Minister wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het publiekrechtelijke karakter van de goedkeuring en de rol van de overheid in het waarborgen van eenheid in de tarieven voor luchtvaartterreinen.

Uitspraak

Raad
van State
199902004/1.
Datum uitspraak: 31 JULI 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Vereniging Vliegclub Schiphol, gevestigd te Haarlemmermeer, appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 22 juli 1999 in het geding tussen:
appellante
en
de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij Koninklijk Besluit van 27 mei 1998 heeft de Kroon de Havengeldregeling 1998 Amsterdam Airport Schiphol goedgekeurd.
Bij Koninklijk Besluit van 17 december 1998 heeft de Kroon het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juli 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar van appellante alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 31 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 november 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 februari 2000 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister), als vertegenwoordiger van de Kroon, een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2000, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. Vijlbrief-Van der Schaft, advocaat te Rotterdam, en cie Minister, vertegenwoordigd door mr J. Reiss, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. Tevens is mr TH.J. Douma, advocaat te Haarlem, namens N.V. Luchthaven Schiphol, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Luchtvaartwet is de exploitant van een luchtvaartterrein uitsluitend, of mede aangewezen voor het openbare burgerlijke luchtverkeer, verplicht tarieven vast te stellen voor het gebruik dat door luchtvaartuigen wordt gemaakt van dit luchtvaartterrein en van de zich daarop bevindende opstallen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel behoeven deze tarieven goedkeuring van de Kroon.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:3 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
2.2. De rechtbank heeft - kort weergegeven - overwogen dat, nu die op basis van artikel 36 van de Luchtvaartwet goed te keuren beslissing niet door een bestuursorgaan is genomen en privaatrechtelijk van aard is, de primaire beslissing tot goedkeuring daarvan niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, voornoemd.
2.3. Appellante heeft dit oordeel gemotiveerd betwist.
2.4. De goedkeuring door de Kroon van de door N.V. Luchthaven Schiphol (hierna: Schiphol) vastgestelde tarieven heeft tot gevolg dat het rechtens mogelijk wordt tarieven te heffen voor het gebruik van het luchtvaartterrein. Het publiekrechtelijke karakter van de goedkeuring is, zoals ook naar voren komt uit de parlementaire geschiedenis van de Luchtvaartwet, gelegen in de omstandigheid dat het tot de taak van de overheid behoort het Verdrag van Chicago uit te voeren, dat ten aanzien van de luchtvaartuigen van de verdragsstaten discriminatie inzake de toelating tot en het gebruik van luchtvaartterreinen wil tegengaan. Voorts kan de overheid, door het vereiste van goedkeuring, waken tegen heffingen welke voor de belangen van de luchtvaart, mede uit een oogpunt van algemeen belang bezien, schadelijk zouden kunnen zijn, terwijl op deze wijze tevens, zo nodig, een zekere eenheid in de tarieven van de verschillende terreinen wordt verkregen.
Op grond van het vorenstaande dient te worden geconcludeerd dat de beslissing van (Ie Kroon een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat de goed te keuren beslissing zelf niet als een besluit kan worden aangemerkt, doet hieraan niet af. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Uit artikel 8:3 Awb - in samenhang met artikel 1:3 Awb - volgt dat niet kan worden opgekomen tegen een rechtshandeling naar burgerlijk recht van een publieke rechtspersoon, noch tegen de besluiten die aan zo'n rechtshandeling ten grondslag liggen. Aan de parlementaire geschiedenis van artikel 8:3 Awb kan worden ontleend dat tot een besluit, als bedoeld in dat artikel, wordt gerekend de goedkeuring die ter zake van rechtshandelingen naar burgerlijk recht in bijzondere wetgeving is voorgeschreven.
Weliswaar wordt in de tekst en de parlementaire geschiedenis van artikel 8:3 Awb geen expliciet onderscheid gemaakt tussen rechtshandelingen van bestuursorganen en rechtshandelingen van anderen, maar gelet op de systematiek van de wet en de herkomst van de bepaling is met artikel 8:3 uitsluitend beoogd de voorbereiding van rechtshandelingen naar burgerlijk recht van bestuursorganen van beroep uit te zonderen. Nu de tarieven door Schiphol zijn vastgesteld, en Schiphol - zoals de Afdeling bij uitspraak van 3 oktober 1996 inzake H01.95.0454 (gepubliceerd in AB 1996, 474) heeft geoordeeld - bij die vaststelling niet als bestuursorgaan optreedt, dient te worden geoordeeld dat de goedkeuring van de vastgestelde tarieven geen besluit betreft als bedoeld in artikel 8:3 Awb, zodat hiertegen beroep bij de rechtbank kon worden ingesteld.
2.6. Het hoger beroep is mitsdien gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank de materiële kant van het geschil nog niet heeft beoordeeld, wijst de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State terug naar de rechtbank die de zaak in eerste aanleg heeft behandeld.
2.7. De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 22 juli 1999, 9911454 WET;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de Minister in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.420,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) te worden betaald aan appellante;
V. gelast, dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (f 675,--) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H. Grosheide en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2000
(89)-15.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,