201708326/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2017 heeft het college zijn beslissing om op 15 juni 2017 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Rotterdam aanbieden van een vuilniszak spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een gedeelte, €125,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 8 september 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 2 juli 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Andriessen-Bermudez Escobar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak, die op 15 juni 2017 is aangetroffen in de vulopening van een restafvalcontainer aan de Drinkwaterweg te Rotterdam op een zodanige manier dat de vulopening van de container daardoor werd geblokkeerd. Omdat in de vuilniszak een envelop is aangetroffen met de naam en het adres van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de vuilniszak van hem afkomstig is en dat hij als overtreder van artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening, in samenhang met artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit moet worden aangemerkt. [appellant] betwist niet dat de vuilniszak van hem afkomstig is.
2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft afgezien om hem te horen over zijn bezwaar. Hij heeft wel binnen twee weken gereageerd op het verzoek van het college om aan te geven of hij een toelichting wilde geven op zijn bezwaar. Hij voert verder aan dat het college met deze werkwijze de indruk wekt de drempel van bezwaar bewust te verhogen.
2.1. Artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
[…]
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
[…]"
2.2. Gelet op artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb mag het college [appellant] vragen om binnen een gestelde termijn aan te geven of hij wil worden gehoord. Bij brief van 21 augustus 2017 heeft het college [appellant] verzocht binnen 14 dagen na dagtekening van de brief door middel van een bijgevoegd antwoordstrookje te laten weten of hij gehoord wilde worden. [appellant] stelt maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit binnen de gestelde termijn heeft gedaan. Het college kon daarom afzien van het horen van [appellant].
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat hij zijn vuilniszak op juiste wijze heeft aangeboden door deze in de vulopening van de container te deponeren en de container vervolgens te sluiten. Hij voert aan dat hij niet heeft kunnen weten dat sprake was van een verstopping.
3.1. Artikel 10 van de Afvalstoffenverordening luidt:
"1. Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
[…]
3. Het college kan regels stellen omtrent het gebruik van een van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel."
Artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 luidt:
"De afvalstoffen dienen zoveel mogelijk te worden samengedrukt voordat ze in de inzamelvoorziening worden geworpen. De afvalstoffen mogen in geen geval de vulopening of klep blokkeren zodat iedere volgende aanbieder op normale wijze gebruik kan maken van de voorziening."
3.2. In het rapport van de wijkbeheerder, opgemaakt op 15 juni 2017, staat dat de vulling van de container niet vol is en dat de container functioneert. Op een foto van de container is te zien dat een punt van de vuilniszak uit de vulopening steekt. Naast deze vuilniszak is nog een plastic tas in de vulopening te zien. Uit dit rapport en de foto kan dan ook worden afgeleid dat [appellant] zijn vuilniszak op zodanige wijze in de vulopening heeft achtergelaten dat een volgende aanbieder niet op normale wijze gebruik kon maken van de container. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die huishoudelijke afvalstoffen in een afvalcontainer ter inzameling aanbiedt om dit op de in de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit voorgeschreven wijze te doen, vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3938. Het lag dan ook op de weg van [appellant] om na te gaan of zijn vuilniszak niet in de vulopening bleef steken. De omstandigheid dat de afvalcontainer niet is voorzien van een systeem dat een melding geeft voor een correcte afhandeling, doet daar niet aan af. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het voor hem niet mogelijk was om dit op een andere, eenvoudige wijze na te gaan. Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018
270.