ECLI:NL:RVS:2012:BX3938

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200871/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening Rotterdam: Ongegrond beroep tegen bestuursdwang door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 augustus 2012 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De besluiten betroffen de toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009. De appellant had op 29 oktober 2011 twee vuilniszakken met huishoudelijke afvalstoffen aangeboden, die op dat moment de vulopening van afvalcontainers blokkeerden. Het college had de kosten van de bestuursdwang, in totaal € 230,00, voor rekening van de appellant gesteld.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 december 2011, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Hij stelde dat de vuilniszakken niet van hem afkomstig waren en dat de poststukken die in de zakken waren aangetroffen verkeerd waren bezorgd. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 juni 2012, waarbij het college werd vertegenwoordigd door A. Dinç. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het de verantwoordelijkheid van de appellant is om huishoudelijke afvalstoffen op de juiste wijze aan te bieden. De aangetroffen poststukken met zijn naam en adres gaven voldoende aanleiding om hem als overtreder aan te merken.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid tot de toepassing van bestuursdwang heeft kunnen overgaan. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor burgers om zich aan de geldende afvalstoffenverordening te houden en de verantwoordelijkheden die daarbij komen kijken.

Uitspraak

201200871/1/A4.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 8 november 2011 heeft het college zijn beslissing om op 29 oktober 2011 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 230,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 30 december 2011 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2012, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2012, waar het college, vertegenwoordigd door A. Dinç, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel, de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan het college regels stellen omtrent de plaats en de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit dienen de afvalstoffen zoveel mogelijk te worden samengedrukt, voordat ze in de inzamelvoorziening worden geworpen. De afvalstoffen mogen in geen geval de vulopening of klep blokkeren, zodat iedere volgende aanbieder op normale wijze gebruik kan maken van de voorziening.
2.2. De toepassing van bestuursdwang, op schrift gesteld bij besluiten van 8 november 2011, heeft bestaan uit het verwijderen van twee vuilniszakken met huishoudelijke afvalstoffen, die op 29 oktober 2011 zijn aangetroffen in de vulopening van afvalcontainers aan de Grote Visserijstraat en de Mathenesserdijk te Rotterdam. Volgens de rapporten van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam van 17 november 2011, zaaknummers 316928 en 316930, waarin de bevindingen zijn neergelegd die het college ten grondslag heeft gelegd aan voornoemde besluiten betreffende de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, blokkeerden deze vuilniszakken de vulopening van de afvalcontainers. Omdat in de ene vuilniszak een poststuk is aangetroffen met naam- en adresgegevens van [appellant] en in de andere vuilniszak een poststuk met adresgegevens van [appellant], zijn de vuilniszakken volgens het college afkomstig van hem en heeft hij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling aangeboden. Bij het bestreden besluit heeft het college de besluiten van 8 november 2011 gehandhaafd.
2.3. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de in de vulopening van de containers aangetroffen huishoudelijke afvalstoffen door hem ter inzameling zijn aangeboden. Daartoe voert hij aan dat uit de aangetroffen poststukken, een brief met daarop zijn naam- en adresgegevens en een enveloppe met daarop zijn huisnummer en postcode, niet kan worden afgeleid dat de vuilniszakken tot hem kunnen worden herleid. [appellant] stelt dat de poststukken verkeerd zijn bezorgd en vervolgens door een ander zijn weggegooid. Daarbij wijst hij erop dat de containers honderden meters uit elkaar gelegen zijn, zodat onaannemelijk is dat de vuilniszakken van hem afkomstig zijn. Voor het overige verwijst [appellant] voor de motivering van zijn beroep naar zijn bezwaarschrift.
2.3.1. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die huishoudelijke afvalstoffen in een afvalcontainer ter inzameling aanbiedt om dit op de in de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit voorgeschreven wijze te doen. Niet in geschil is dat in de vulopening van de onderscheiden afvalcontainers twee vuilniszakken zijn aangetroffen. Voorts is niet in geschil dat in deze vuilniszakken poststukken zijn aangetroffen met in het ene geval de naam- en adresgegevens van [appellant] en in het andere geval zijn adresgegevens. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven tot het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder van artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit heeft aangemerkt. Ook het betoog van [appellant] betreffende de geruime afstand tussen de containers en zijn woning, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de aangetroffen vuilniszakken niet tot [appellant] kunnen worden herleid.
In bezwaar heeft [appellant] aangevoerd dat het college het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Het college heeft hierop in het bestreden besluit zijn reactie gegeven. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft geconcretiseerd op welke wijze het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden. Nu [appellant] in beroep zijn bezwaar slechts heeft herhaald en niet nader heeft onderbouwd, bestaat hierin geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit geen stand kan houden.
Gelet op het vorenoverwogene bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid is overgegaan tot het aanzeggen van bestuursdwang.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. [appellant] heeft bij brief van 20 februari 2012 verzocht om vermindering van het te betalen griffierecht. De plicht tot het betalen van griffierecht vloeit rechtstreeks voort uit de Wet op de Raad van State. De wet voorziet niet in de mogelijkheid tot vermindering dan wel vrijstelling van betaling van griffierecht. In de uitspraak van 4 juli 2011 in zaak nr.
201103855/1/V2heeft de Afdeling daartoe aanleiding gezien, omdat het een zeer uitzonderlijke situatie betrof. Gelet op het feit dat [appellant] geen beroep heeft gedaan op uitzonderlijke omstandigheden en dat [appellant] het griffierecht reeds heeft betaald, ziet de Afdeling geen aanleiding om zijn verzoek in te willigen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012
163-742.