ECLI:NL:RVS:2018:2348

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
201707028/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college bij handhaving van een last onder dwangsom met betrekking tot een geluidswal

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel (thans: Waadhoeke) over een opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot een geluidswal. De last onder dwangsom werd opgelegd op 11 april 2014, en betreft de aanleg van een geluidswal tussen recreatiepark [belanghebbende] te Menaldum en de A31. De vergunning voor de aanleg van de geluidswal werd op 29 januari 2008 verleend. [appellante] betoogt dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen het aanbrengen van glooiingen aan de noordzijde van de geluidswal, omdat deze in overeenstemming met de vergunning zijn gerealiseerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat er onduidelijkheid bestaat over de contouren van de vergunning, waardoor het college niet bevoegd is om handhavend op te treden.

De Afdeling heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van 20 juli 2017 vernietigd, omdat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de uitvoering van de geluidswal. De uitspraak van 15 februari 2017 heeft vastgesteld dat de vergunning onvoldoende duidelijkheid biedt over de contouren aan de noordzijde van de geluidswal. De Afdeling heeft bepaald dat het besluit van 11 april 2014 moet worden herroepen voor zover het betrekking heeft op het aanbrengen van grond boven het maaiveld aan de noordzijde van de wal. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201707028/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel (thans: Waadhoeke; hierna het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2014 heeft het college [appellante] een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2014 herroepen en [appellante] opnieuw een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 8 januari 2015 heeft het college het besluit van 30 oktober 2014 gewijzigd.
Bij uitspraak van 17 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:390, heeft de Afdeling het daartegen door het college ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Zij heeft het hoger beroep van [appellante] gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep van [appellante] tegen de besluiten van 30 oktober 2014 en 8 januari 2015 gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen dat besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 20 juli 2017 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 11 april 2014 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2014 gewijzigd en [appellante] opnieuw een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college en [belanghebbende] en Grondwal B.V. hebben een verweerschrift ingediend.
[appellante], het college en [belanghebbende] en Grondwal hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met het beroep van het college in zaak nr. 201707154/1/A1, ter zitting behandeld op 31 mei 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. W.H.R. van Boetzelaer, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen. Ter zitting is tevens gehoord [belanghebbende] en Grondwal, beide vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C].
Overwegingen
Inleiding
1. De aan [appellante] opgelegde last onder dwangsom heeft betrekking op een aarden geluidswal, gelegen tussen recreatiepark [belanghebbende] te Menaldum en de A31. Voor de aanleg van de geluidswal is aan [appellante] op 29 januari 2008 een aanlegvergunning verleend.
Volgens het college is de geluidswal aangelegd in afwijking van deze vergunning. Ter uitvoering van voormelde uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2017 heeft het college bij besluit van 20 juli 2017 opnieuw beslist op het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 11 april 2014. Het heeft wederom een last onder dwangsom wegens overtreding van de aanlegvergunning opgelegd.
Beoordeling van het hoger beroep
2. [ appellante] betoogt dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden tegen het aanbrengen van glooiingen aan de noordzijde van de geluidswal buiten de in de aanlegvergunning vergunde contouren. Zij voert daartoe aan dat de Afdeling in de uitspraak van 15 februari 2017 reeds tot het oordeel is gekomen dat de wal, inclusief de vloeiende overgang naar het noorden (hierna: glooiingen), in overeenstemming met de aanlegvergunning zijn gerealiseerd. Er is aldus in zoverre geen sprake is van een overtreding, volgens [appellante].
2.1. Aan de bij het besluit op bezwaar van 20 juli 2017 opgelegde last onder dwangsom is overtreding van de aanlegvergunning ten grondslag gelegd. De overtreding bestaat volgens het besluit uit het buiten het vergunde profiel aanbrengen van grond ten behoeve van de aanleg van een geluidswal, boven het maaiveld. In het bij het besluit behorende rapport van Pro-Linq Ingenieurs B.V. van 19 juli 2017 zijn de contouren opgenomen, zoals die volgens het college uit de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2017 volgen. Op die tekening staat een rechte lijn vanaf de drie meter brede top van de grondwal tot aan de voet van de glooiing aan de noordzijde van de geluidswal, waar het pad langs de waterpartij loopt. De glooiingen dienen zich volgens het college onder deze lijn te bevinden en een vloeiende heuvelachtige dalende contour te hebben. Het college acht daarbij van belang dat de aanlegvergunning is verleend voor zogeheten 'holle' glooiingen.
2.2. De op 29 januari 2008 verleende aanlegvergunning is onder meer verleend voor het ophogen van gronden, onder de voorwaarde dat de uitvoering dient te geschieden overeenkomstig de bij de vergunning behorende en als zodanig gewaarmerkte tekeningen.
In de uitspraak van 15 februari 2017 heeft de Afdeling het volgende vastgesteld. Op de bij de vergunning behorende tekening is een gedeelte van de plattegrond aangeduid als grondwal. Daarbij is een plangrens weergegeven die op een afstand van 25 m van de sloot ligt. Alleen aan het eind van de geluidswal, aan de oostzijde, ligt de plangrens op grotere afstand van de sloot. Op de plattegrond zijn twee lijnen haaks op de plangrens weergegeven. Deze lopen vanaf de sloot tot het achter de plangrens liggende water. Bij de kortste lijn is vermeld "prof.1" en bij de langste "prof.2". Op de tekening zijn voorts twee profielen weergegeven. Beide profielen voorzien in een verhard pad direct naast de sloot met daarnaast de grondwal. Op beide profielen heeft de wal op een afstand van 6 m van het pad een hoogte van 7 m boven het maaiveld, waarna op een afstand van 9 m van het pad de hoogte weer afneemt. Op profiel 1 heeft het aan te brengen grondlichaam, aangeduid met zwart/grijze arcering, aan de onderzijde een breedte van 15 m. Op profiel 2 is dat 19 m. Profiel 1 geeft weer dat de hoogte aan de andere kant van het grondlichaam afneemt tot het niveau van het pad op een afstand van 25 m tot de sloot. Profiel 2 geeft een grotere afstand weer, aangeduid als variabel. Op de tekening is voorts vermeld dat de grondwal aan de noordzijde met vloeiende overgang naar de omgeving moet worden uitgevoerd.
2.3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 15 februari 2017 overwogen dat de aanlegvergunning is verleend voor het op de tekening opgenomen grondlichaam, aangeduid met zwart/grijze arcering, en tevens, gezien profiel 2 en het op de tekening vermelde uitgangspunt voor de noordzijde van de geluidswal, voor ophogingen ten behoeve van een vloeiende overgang naar de omgeving. Deze ophogingen kunnen blijkens de tekening de op de plattegrond weergegeven plangrens overschrijden.
De Afdeling heeft verder overwogen dat de vergunning onvoldoende duidelijkheid biedt over de contouren aan de noordzijde van de geluidswal, zodat niet kan worden vastgesteld of de glooiingen aan die zijde binnen, dan wel buiten de contouren zijn aangelegd. Overtreding van de aanlegvergunning kon daarom, naar het oordeel van de Afdeling, in zoverre niet aan handhavend optreden ten grondslag worden gelegd.
2.4. Met dit oordeel van de Afdeling is in rechte komen vast te staan dat, door de onduidelijkheid van de vergunning met betrekking tot de contouren aan de noordzijde van de geluidswal, het college overtreding van de aanlegvergunning in zoverre niet aan handhavend optreden ten grondslag mocht leggen. Door in het besluit van 20 juli 2017 aan de handhaving opnieuw ten grondslag te leggen dat de aanlegvergunning is overtreden, omdat de glooiingen aan de noordzijde van de geluidswal buiten de contouren zijn aangelegd, heeft het college dit niet onderkend. Nu het college voor het aanleggen van die glooiingen niet bevoegd is handhavend op te treden, slaagt het betoog.
3. [ appellante] betoogt voorts dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het aanbrengen van grond buiten het in de aanlegvergunning vergunde profiel aan de zuidzijde van de geluidswal en het aanleggen van de geluidswal breder dan de vergunde 3 m aan de bovenzijde. Zij voert daartoe aan dat de Afdeling in de uitspraak van 15 februari 2017 ook daarover heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden.
3.1. Het geschil en daarmee ook het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 15 februari 2017 was beperkt tot de uitvoering van de noordzijde van de wal. De uitvoering van de zuidzijde van de wal en de breedte van de bovenzijde van de wal zijn in die procedure niet aan de orde gekomen. [appellante] betoogt dan ook ten onrechte dat de Afdeling in de uitspraak van 15 februari 2017 heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden tegen de uitvoering van de zuidzijde van de wal en de breedte van de bovenzijde van de wal.
Het betoog van [appellante] dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden tegen uitvoering van de zuidzijde van de wal en de breedte van de bovenzijde van de wal is evenwel terecht aangevoerd. Zoals volgt uit de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2182, is tussen partijen niet in geschil dat er nog werkzaamheden moeten worden verricht om de wal te realiseren in overeenstemming met de vergunning. Zoals in die uitspraak is overwogen, heeft de rechtbank in de uitspraak van 18 juli 2017 de termijn voor het in overeenstemming met de verleende vergunning aanleggen van de wal terecht verlengd tot 1 januari 2020. [appellante] heeft daarom tot dat moment de gelegenheid om de wal aan te leggen. Het college was daarom ten tijde van het besluit van 20 juli 2017 niet bevoegd handhavend op te treden. Het betoog slaagt.
Conclusie
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 20 juli 2017 dient wegens strijd met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 11 april 2014 zal worden herroepen, voor zover dat besluit betrekking heeft op het buiten het vergunde profiel aan de noordzijde van de wal aanbrengen van grond boven het maaiveld. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel (thans: Waadhoeke) van 20 juli 2017, kenmerk 71833/ad;
III. herroept het besluit van 11 april 2014, voor zover dat besluit betrekking heeft op het buiten het vergunde profiel aan de noordzijde van de wal aanbrengen van grond boven het maaiveld;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Polak w.g. Pieters
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018
473.