ECLI:NL:RVS:2018:2254

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
201710149/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 13 september 2016 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 1 juni 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 5 december 2017 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ook ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R. Bom, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 4 juli 2018 geoordeeld dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met zijn nieuwe vaste gedragslijn. De Afdeling heeft de grieven van de vreemdeling gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens heeft de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 juni 2017 alsnog gegrond verklaard, omdat het besluit in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 zijn vastgesteld, en moet het door de vreemdeling betaalde griffierecht van € 418,00 vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 juli 2018.

Uitspraak

201710149/1/V1.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 5 december 2017 in zaak nr. 17/12402 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2017 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Bom, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508, heeft de Afdeling overwogen dat artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet in de weg staat aan de in die uitspraak weergegeven nieuwe vaste gedragslijn die de staatssecretaris volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen.
2.    De Afdeling heeft de in de grieven opgeworpen rechtsvragen over het bewijzen van de gestelde identiteit van de vreemdeling en haar gestelde familierelatie met de referente beantwoord in de onder 1. vermelde uitspraak. Omdat uit deze uitspraak volgt dat de grieven in zoverre slagen, beoordeelt de Afdeling het besluit in het licht van de in die uitspraak weergegeven nieuwe vaste gedragslijn van de staatssecretaris. Uit het besluit volgt niet dat de staatssecretaris overeenkomstig zijn nieuwe vaste gedragslijn onofficiële documenten heeft betrokken of bereid was onofficiële documenten te betrekken bij zijn beoordeling of de vreemdeling haar identiteit en de gestelde familierelatie met de referente aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft dus ondeugdelijk gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met zijn nieuwe vaste gedragslijn.
De grieven slagen.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 juni 2017 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 5 december 2017 in zaak nr. 17/12402;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 1 juni 2017, kenmerk V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. De Keizer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
716.