Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Referente, geboren op [geboortedatum] en eveneens van Eritrese nationaliteit, beschikt sinds 16 oktober 2015 over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland. Zij heeft op 15 december 2015 een aanvraag om verlening tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend voor haar gestelde echtgenoot, hun biologische kinderen en eiseres. Referente stelt dat eiseres haar pleegkind en zusje is, voor wie zij sinds het overlijden van hun ouders in 2005 heeft gezorgd. De aanvraag is voor wat betreft de echtgenoot en biologische kinderen onderbouwd met (vertaalde) stukken (identiteitskaart echtgenoot, kopie doopakten en huwelijksakte).
2. Bij brief van 29 juni 2016 heeft verweerder eiseres meegedeeld welke documenten van haar worden verwacht. Bij besluit van 13 september 2016 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daartegen is bezwaar gemaakt op 4 oktober 2016. Verweerder heeft eiseres op 17 mei 2017 meegedeeld een DNA-onderzoek ten aanzien van de gestelde echtgenoot en biologische kinderen op te starten. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ten aanzien van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet met wettige documenten haar identiteit en het bestaan van een gezinsband heeft aangetoond. Niet aannemelijk is gemaakt dat de ouders van eiseres zijn overleden en dat referente het gezag over eiseres had. Er is geen sprake van bewijsnood, nu Eritrea een land van registratie is. In het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van februari 2017 (ambtsbericht) is vermeld dat overlijdensbrieven worden afgegeven door een Kebabi-kantoor en dat alleen de bevolking uit zeer perifere gebieden niet geregistreerd zijn. Niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres afkomstig is uit een zeer perifeer gebied. Niet aannemelijk is dat eiseres geen documenten had.
3. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Verder houdt eiseres vast aan haar stelling dat eiseres een pleegkind van referente is. Eiseres verkeert in bewijsnood en verweerder had haar in staat moeten stellen tijdens een identificerend interview haar identiteit en familierelatie met referente aan te tonen. Eiseres en referente zijn afkomstig uit een klein dorp waar geen aktes worden opgemaakt voor sterfgevallen of pleegkindconstructies. Uit het ambtsbericht blijkt ook dat er geen uniforme regelingen bestaan voor de registratie van ouderlijk gezag of overlijdens en dat bij overlijden van beide ouders het dichtstbijzijnde familielid voor de voogdij in aanmerking komt, zodat aannemelijk is dat referente de voogdij over eiseres heeft.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vermeldt, voor zover van belang, dat de vreemdeling de gestelde familierelatie moet aantonen door het overleggen van:
- een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;
- indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouder aantoont.
Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, moet de vreemdeling zijn identiteit en gestelde familierelatie op een andere wijze aannemelijk maken.
5. Paragraaf C2/4 van de Vc vermeldt, voor zover van belang, dat de referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen vóór binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen of ouders, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen enkel stuk heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij het zusje is van referente, dat haar ouders zijn overleden en dat zij na het overlijden van haar ouders feitelijk tot het gezin van referente is gaan behoren.
7. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat uit het ambtsbericht volgt dat in Eritrea diverse uittreksels uit het bevolkingsregister worden verstrekt, zoals bewijzen van geboorte, overlijden en voogdij. Volgens het ambtsbericht hebben de Kebabi-overheden familieregisters, waarin wijzigingen in de burgerlijke staat van een gezinslid, zoals huwelijk, geboorte en overlijden, moeten worden geregistreerd. Het is verplicht een pasgeboren kind te laten registreren in deze familieregisters. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt waarom zij bijvoorbeeld - in weerwil van de informatie uit het ambtsbericht - geen geboorteakte heeft (gehad). De stelling van eiseres dat zij afkomstig is uit een klein dorp waar geen akten worden opgemaakt vindt geen steun in het dossier nu uit de verklaringen van referente tijdens haar asielprocedure blijkt dat in dat dorp wel degelijk sprake is van enige vorm van registratie. Referente heeft verklaard dat zij in haar dorp vier jaar naar school is geweest en daar een oproep voor militaire dienstplicht heeft ontvangen. Dit is niet bestreden. Verder is niet gebleken dat eiseres pogingen heeft ondernomen om via andere wegen en vanuit het buitenland documenten te verkrijgen waaruit haar identiteit blijkt, terwijl dit volgens het ambtsbericht (onder voorwaarden) mogelijk is. Verweerder heeft in zijn verweerschrift nog terecht opgemerkt dat eiseres stelt in Ethiopië een bewijs van vluchtelingschap te hebben gekregen maar ook daarvan geen enkel bewijs heeft overgelegd. Eiseres heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert. Een identificerend gehoor is daarmee niet aan de orde.
8. Nu eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond, wordt aan de vraag of eiseres tot het gezin van referente heeft behoord niet toegekomen.
9. Het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht door verweerder slaagt evenmin. Een bestuursorgaan mag krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op het primaire besluit en wat daartegen is aangevoerd, doet die situatie zich hier voor.
10. De slotsom is dat verweerder de aanvraag tot het verlenen van een mvv terecht heeft afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.