ECLI:NL:RVS:2018:2253

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
201801922/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 27 februari 2018. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 25 januari 2018, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Fonville, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De staatssecretaris betoogt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat de autoriteiten in Cuba bescherming bieden tegen de mishandeling van de vreemdeling door politieagenten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze grief beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank inderdaad ten onrechte heeft geoordeeld.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens verklaart de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 4 juli 2018.

Uitspraak

201801922/1/V2.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 27 februari 2018 in zaak nr. NL18.2088 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 27 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris klaagt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft onderbouwd en ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de autoriteiten in Cuba in het algemeen bescherming bieden tegen de geloofwaardig geachte mishandeling van de vreemdeling door politieagenten.
2.    De in deze grief opgeworpen vraag heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2168, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief leidt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 25 januari 2018 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 27 februari 2018 in zaak nr. NL18.2088;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Engelhart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
643.