ECLI:NL:RVS:2018:2252

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
201802642/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 maart 2018. De rechtbank had in die uitspraak de aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris van 30 januari 2018 vernietigd. De staatssecretaris had deze aanvragen afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat de autoriteiten in Cuba bescherming bieden tegen de geloofwaardig geachte mishandeling van de vreemdelingen.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de grief van de staatssecretaris beoordeeld. De Afdeling concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn besluiten. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van dezelfde datum, ECLI:NL:RVS:2018:2168, waarin de relevante vragen zijn beantwoord.

De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. De beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van de staatssecretaris worden ongegrond verklaard, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven. De Afdeling beslist dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201802642/1/V2.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 maart 2018 in zaak nrs. NL18.2219 en NL18.2220 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 30 januari 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 23 maart 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. C.C. Westermann-Smit, advocaat te Haarlem, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft onderbouwd en ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de autoriteiten in Cuba in het algemeen bescherming bieden tegen de geloofwaardig geachte mishandeling van de vreemdelingen.
2.    De in deze grief opgeworpen vraag heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2168, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief leidt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 30 januari 2018 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 maart 2018 in zaak nrs. NL18.2219 en NL18.2220;
III.    verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Engelhart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
643.