201600785/2/R2.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (hierna: LTO Noord), gevestigd te Zwolle,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de staatssecretaris van Economische Zaken (thans: Economische Zaken en Klimaat),
verweerders.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1186, heeft de Afdeling het college en de staatssecretaris opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 17 november 2015 tot vaststelling van het beheerplan "De Wilck" te herstellen en de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Ter uitvoering van de tussenuitspraak hebben het college en de staatssecretaris bij besluit van 29 augustus 2017 het beheerplan "De Wilck" gewijzigd om de gebreken die in de tussenuitspraak zijn genoemd te herstellen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft LTO Noord een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 3 mei 2017 samengevat geoordeeld dat in het beheerplan de gevolgen van de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" voor zover dit het aspect visuele verstoring binnen 175 meter betreft, niet op goede gronden is beoordeeld als een activiteit met een "mogelijk (negatief) beperkt effect" en dat de voorwaarden die zijn verbonden aan de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" voor zover dit het aspect auditieve verstoring betreft binnen 300 meter afstand van vogelsoorten waarvoor het gebied De Wilck is aangewezen, in strijd zijn met de rechtszekerheid en met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van LTO Noord is daarom gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2. Het college en de staatssecretaris hebben bij besluit van 29 augustus 2017 naar aanleiding van de tussenuitspraak het beheerplan gewijzigd vastgesteld door de beschrijving van de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" zoals beschreven in hoofdstuk 4 van en bijlage 6 bij het beheerplan en de voorwaarden waaronder deze activiteit mag plaatsvinden aan te passen. De aanpassingen zijn kort gezegd de volgende. Ten eerste is de afstand van 175 meter voor visuele verstoring niet gehandhaafd. Ten tweede zijn de voorwaarden waaronder de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" mag plaatsvinden - voor zover deze auditieve verstoring kan veroorzaken - zodanig aangepast dat de aan te houden dynamische afstand is gewijzigd in een vaste afstand in een zone van 300 meter rond het Natura 2000-gebied De Wilck. Voorts is de meldingsplicht voor deze activiteit vereenvoudigd (p. 68-70 van het beheerplan).
3. Het besluit van 29 augustus 2017 is ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede onderwerp van het geding. Het beroep van LTO Noord wordt geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en is de Nbw 1998 ingetrokken. Het bestreden besluit is genomen na 1 januari 2017, zodat dit geschil thans moet worden beoordeeld aan de hand van de Wnb.
4. LTO Noord heeft naar aanleiding van het besluit van 29 augustus 2017 een zienswijze ingediend, waarin zij stelt dat de aanpassing van het beheerplan onvoldoende is onderbouwd. In de eerste plaats betoogt zij dat onvoldoende rekening is gehouden met het (gewijzigde) regime voor soortenbescherming in de Wnb. Hierom kan niet zonder meer gesteld worden dat de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding", ten aanzien waarvan het beheerplan uitgaat van een verstoringsgrens van 300 meter voor de auditieve aspecten, van wezenlijke invloed is. Dit moet namelijk van geval tot geval worden bepaald. In het beheerplan is hiermee volgens LTO Noord onvoldoende rekening gehouden, mede gelet op de omstandigheid dat uit het beheerplan blijkt dat de afstand van 300 meter indicatief is.
4.1. Uit de tussenuitspraak van 3 mei 2017 volgt dat het college en de staatssecretaris op goede gronden de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" hebben beoordeeld als een activiteit met een "mogelijk (negatief) beperkt effect", voor zover dit het aspect auditieve verstoring binnen 300 meter in de relevante periode betreft. Deze beoordeling is in het besluit van 29 augustus 2017 niet gewijzigd.
In een einduitspraak kan, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, niet worden teruggekomen van in een tussenuitspraak gegeven oordelen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om terug te komen van haar oordeel in de tussenuitspraak over dit aspect.
Voor zover LTO Noord wijst op de wijziging in het regime voor soortenbescherming in de Wnb, waar dit voorheen in de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) werd geregeld, overweegt de Afdeling dat dit regime niet het beoordelingskader vormt voor de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" die in het beheerplan is beschreven. Deze activiteit is namelijk uitsluitend in het licht van de gebiedsbescherming opgenomen en niet in het licht van de soortenbescherming die voorheen in de Ffw werd geregeld.
Het betoog faalt.
5. In de tweede plaats betoogt LTO Noord dat de belangen, waaronder de financiële belangen, van omliggende agrarische bedrijven niet zorgvuldig zijn afgewogen. Dit blijkt volgens haar onder meer uit de extra faunaschade die ontstaat door de verminderde mogelijkheden tot jacht, wildbeheer en schadebestrijding vanwege het beheerplan. In dit verband wijst zij onder meer op de plicht tot het melden van de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" en de bijbehorende methode van evalueren ten behoeve van eventuele aanpassingen van het beheerplan in de toekomst.
5.1. De Afdeling stelt voorop dat eventueel verminderde mogelijkheden voor de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" niet een gevolg is van het beheerplan. De beperking van activiteiten die negatieve gevolgen kunnen hebben voor het Natura 2000-gebied is een gevolg van de aanwijzing van "De Wilck" als Natura 2000-gebied, bezien in samenhang met de vergunningplicht die in artikel 2.7 van de Wnb is opgenomen (vergelijk rechtsoverweging 7 van de tussenuitspraak van 3 mei 2017).
De belangenafweging die in het kader van de beoordeling van het beheerplan aan de orde kan zijn, betreft de methode om melding te doen van deze activiteiten. Deze is in het besluit van 13 september 2017 aangepast naar aanleiding van de tussenuitspraak van 3 mei 2017.
5.2. Zoals de Afdeling hiervoor onder 2 heeft overwogen, is in het beheerplan niet langer opgenomen dat de afstand van 300 meter waarbinnen de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" een mogelijk (negatief) beperkt effect heeft vanaf een punt wordt gemeten dat kan veranderen (een dynamische afstand), maar wordt hiervoor een vaste afstand aangehouden. Ter zitting is gebleken dat met name in de dynamische afstand een last en onzekerheidsrisico was gelegen voor de betrokken agrariërs (zie de uitspraak van 3 mei 2017, onder 9). Daarnaast is in het beheerplan de meldingsplicht vereenvoudigd, doordat niet langer aan drie instanties hoeft te worden gemeld en gerapporteerd, maar slechts aan de provincie (loket Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid) terwijl achteraf moet worden gerapporteerd aan de wildbeheereenheid. De Afdeling acht de lasten die hieruit voortvloeien niet onevenredig hoog.
Nog daargelaten of de beschrijving van de methode die het bevoegd gezag hanteert om deze werkwijze te evalueren, op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Wnb, onderwerp van beroep kan zijn, overweegt de Afdeling dat deze methode reeds in het besluit van 17 november 2015 was opgenomen waartegen LTO Noord beroepsgronden had kunnen aandragen. Met deze beroepsgrond breidt LTO Noord het beroep uit met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen LTO Noord in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat bij het opstellen van het beheerplan onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de agrarische grondgebruikers.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskostenveroordeling
6. Het van rechtswege ontstane beroep van LTO tegen het besluit van 13 september 2017 is ongegrond.
7. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 17 november 2015 tot vaststelling van het beheerplan "De Wilck" gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de staatssecretaris van Economische Zaken van 17 november 2015 tot vaststelling van het beheerplan "De Wilck" voor zover dit de beschrijving van de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" met betrekking tot het aspect visuele verstoring betreft en de voorwaarden waaronder de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" mag plaatsvinden;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 29 augustus 2017 tot vaststelling van het beheerplan "De Wilck" ongegrond;
IV. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan de vereniging Land - en Tuinbouw Organisatie Noord het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat de staatssecretaris en het college ieder de helft van het bedrag dienen te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Scheele
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
723.