ECLI:NL:RVS:2017:1186

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
201600785/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over het beheerplan 'De Wilck' en de gevolgen voor jacht, wildbeheer en schadebestrijding in Natura 2000-gebied

In deze tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt het beroep van de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (LTO Noord) tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de staatssecretaris van Economische Zaken behandeld. Het betreft het beheerplan 'De Wilck', vastgesteld op 17 november 2015, dat voorwaarden en beperkingen oplegt aan de activiteit 'jacht, wildbeheer en schadebestrijding' in het Natura 2000-gebied 'De Wilck'. LTO Noord stelt dat de activiteit ten onrechte is aangemerkt als een activiteit met een mogelijk (negatief) beperkt effect en dat de beperkingen niet zorgvuldig zijn afgewogen. De Afdeling oordeelt dat de beschrijving van visuele verstoring binnen 175 meter en de voorwaarden voor de dynamische afstand in strijd zijn met de rechtszekerheid. De Afdeling draagt het college en de staatssecretaris op om binnen 20 weken de gebreken in het besluit te herstellen en de uitkomst te delen met de betrokken partijen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen tussen natuurbehoud en agrarische activiteiten.

Uitspraak

201600785/1/R2.
Datum uitspraak: 3 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
de vereniging Land - en Tuinbouw Organisatie Noord (hierna: LTO Noord), gevestigd te Zwolle,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2015 hebben het college en de staatssecretaris op grond van de artikelen 19a en 19b van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) het beheerplan "De Wilck" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft LTO Noord beroep ingesteld.
Het college en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude en omstreken een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het college en de staatssecretaris hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2017, waar LTO Noord, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [agrariër], en het college en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.D. Strookman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude en omstreken, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het beroep van LTO Noord betreft het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "De Wilck", gelegen in de provincie Zuid-Holland. Het beroep heeft uitsluitend betrekking op de in dit beheerplan opgenomen voorwaarden en beperkingen die worden opgelegd aan de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" op landbouwgebieden rondom dit Natura 2000-gebied. Het gebied bestaat uit vochtige en natte graslanden en maakt onderdeel uit van het Hollands-Utrechtse veenweidegebied. Het gebied is aangewezen als leefgebied voor de kleine zwaan en de smient en heeft met name een functie als foerageergebied en als rust- en slaapplaats.
Toepasselijk wettelijk kader
2.    Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en is de Nbw 1998 ingetrokken. Omdat het bestreden besluit is genomen voor 1 januari 2017 volgt uit artikel 9.10 van de Wnb dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht, dat wil zeggen de Nbw 1998.
3.    Artikel 19a, eerste lid, van de Nbw 1998 luidt: "Gedeputeerde staten stellen, na overleg met de eigenaars, gebruikers en andere belanghebbenden, voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een op grond van artikel 12, derde lid, voorlopig aangewezen gebied een beheerplan vast waarin met inachtneming van de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden en op welke wijze. Tevens kan het beheerplan beschrijven welke handelingen en ontwikkelingen in het gebied en daarbuiten, in voorkomend geval onder nader in het beheerplan aangegeven voorwaarden en beperkingen, het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, mede gelet op de instandhoudingsmaatregelen die worden getroffen. Het beheerplan kan zulks ook doen ten aanzien van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën projecten en andere handelingen van nationaal belang in het gebied en daarbuiten."
Artikel 19b, eerste lid, luidt: "In afwijking van het bepaalde in artikel 19a wordt een beheerplan als bedoeld in dat artikel, voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied dat voorlopig is aangewezen als bedoeld in artikel 12, derde lid, dat geheel of ten dele wordt beheerd door of onder verantwoordelijkheid valt van Onze Minister of één van Onze andere Ministers, voor het geheel onderscheidenlijk het betreffende gedeelte vastgesteld door Onze Minister of door Onze andere Minister in overeenstemming met Onze Minister, en voor zover nodig na overleg met betrokken eigenaren, gebruikers en andere belanghebbenden."
Artikel 19d, eerste lid, luidt: "Het is verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het vijfde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten."
Artikel 19d, tweede lid, luidt: "Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen, waaronder bestaand gebruik, alsmede de wijzigingen daarvan, overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in de artikelen 19a of 19b."
Artikel 39, tweede lid, luidt: "Een beroep tegen de vaststelling van een beheerplan als bedoeld in artikel 19a heeft uitsluitend betrekking op de beschrijvingen van handelingen die het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, en de daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaarden en beperkingen."
Het beheerplan
4.    Het beheerplan "De Wilck" is door het college en door de staatssecretaris vastgesteld, elk voor het deel waarover zij het bevoegd gezag zijn op grond van de artikelen 19a en 19b van de Nbw 1998. In het beheerplan zijn handelingen in en rond het Natura 2000-gebied De Wilck beschreven die het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, zoals bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Nbw 1998. Dit betekent dat deze handelingen op grond van artikel 19d, tweede lid, zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.
Van één van deze handelingen, de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" die op de landbouwgebieden rondom het Natura 2000-gebied plaatsvindt, is naar aanleiding van een zienswijze van de Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude en omstreken ingeschat dat deze de benodigde rust in het gebied kan verstoren. De activiteit is daarom beoordeeld als een activiteit met een "mogelijk (negatief) beperkt effect". Om deze reden is deze activiteit in paragraaf 4.3.6 van het beheerplan weliswaar beschreven als activiteit die de instandhoudingsdoelstelling van De Wilck niet in gevaar brengt, maar zijn hieraan beperkingen verbonden. De Afdeling ontleent het volgende aan het beheerplan:
"Schadebestrijding vindt plaats door vormen die auditieve verstoring (gaskanonnen) of visuele verstoring (linten, zakken, vlaggen) kunnen veroorzaken, en door ondersteunend afschot.
Wanneer deze activiteiten in de winterperiode (september t/m april […] plaatsvinden in de omgeving van De Wilck, kan dit in principe een verstorende invloed (geluidsverstoring en visuele verstoring) hebben op de smienten en kleine zwanen die aanwezig zijn in De Wilck. […]
Om eventuele negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken, dient de volgende werkwijze in acht genomen te worden:
In de periode van september tot en met april wordt uitgegaan van een dynamische zone rondom De Wilck waarbinnen geen jacht, wildbeheer en schadebestrijding plaats mag vinden. Hierbij dient in principe uitgegaan te worden van de hierboven beschreven verstoringsafstanden van 175 m en 300 m. Omdat de situatie echter per dag kan verschillen worden deze afstanden niet exact gehanteerd, maar heeft de breedte van de zone een dynamisch karakter. De breedte van de zone hangt onder andere af van de exacte locatie waar de vogels verblijven en de weersomstandigheden (o.a. windkracht en windrichting). Namens de wildbeheereenheid dient de jacht(akte)houder per keer vooraf te bepalen welke afstand tot De Wilck er die dag aangehouden moet worden om verstoring van smienten en kleine zwanen te voorkomen. Er is één uitzondering op deze werkwijze. Eenmaal per jaar mag jacht op haas en wilde eend plaatsvinden in de dynamische zone. […]
Om het effect van deze werkwijze te kunnen bepalen, vindt er monitoring plaats. De jacht(akte)houder meldt van te voren bij de provincie (loket Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid), Staatsbosbeheer en Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude e.o. op welke dagen en percelen aangrenzend aan De Wilck er jacht, wildbeheer en schadebestrijding gaat plaatsvinden. Achteraf meldt de jacht(akte)houder de onderstaande zaken bij de wildbeheereenheid. De wildbeheereenheid rapporteert hierover jaarlijks (uiterlijk voor 1 juni) aan de provincie.
- Waren er smienten en/of kleine zwanen aanwezig in De Wilck?
- Welke afstand is aangehouden tot de smienten en/of kleine zwanen? Dit dient onderbouwd te worden met de weersomstandigheden.
- Zijn smienten en/of kleine zwanen opgevlogen als gevolg van de geloste schoten? Zo ja, dan dient een schatting gegeven te worden van het aantal opvliegende vogels per soort. Ook dient aangegeven te worden of sprake was van een domino-effect, d.w.z. vlogen er door enkele opvliegende vogels nog meer vogels op?"
Beroep
5.    LTO Noord stelt ten eerste dat de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" ten onrechte is beschreven als activiteit met een mogelijk (negatief) beperkt effect. In de motivering van het besluit is weliswaar gewezen op teruglopende aantallen kleine zwanen en smienten, de soorten waarvoor De Wilck is aangewezen als Natura 2000-gebied, maar de oorzaak hiervan is volgens LTO Noord niet de jacht, wildbeheer of schadebestrijding.
In de tweede plaats stelt LTO Noord dat de beperkingen die in het beheerplan verbonden worden aan de activiteit niet gebaseerd zijn op een zorgvuldige afweging van de belangen van de agrarische bedrijven rondom De Wilck, dat de effecten van de beperkingen niet controleerbaar zijn en dat de beperkingen niet uitvoerbaar zijn.
6.    Het college en de staatssecretaris stellen dat jacht, wildbeheer en schadebestrijding gepaard kan gaan met auditieve en visuele verstoring die gevolgen kan hebben voor de kleine zwaan en de smient waarvoor De Wilck als rustgebied is aangewezen. Uit onderzoek kan volgens het college en de staatssecretaris worden afgeleid dat visuele verstoring tot op een afstand van 175 meter gevolgen heeft en geluid tot op een afstand van 300 meter. Hiermee dient volgens het college en de staatssecretaris rondom het Natura 2000-gebied rekening te worden gehouden.
Voorts stellen het college en de staatssecretaris dat in het beheerplan rekening is gehouden met de belanghebbenden in en rond het Natura 2000-gebied. Enerzijds is rekening gehouden met de belangen van de natuur, doordat bij verstorende activiteiten afstand moet worden bewaard tot aanwezige kleine zwanen en smienten. Anderzijds is rekening gehouden met de belangen van de agrariërs die rond het gebied zijn gevestigd. Er is namelijk niet gekozen voor een vaste afstand tot het gebied, maar er is voor gekozen om de vraag of daadwerkelijk verstoring kan optreden bepalend te laten zijn voor de in acht te nemen afstand. De administratieve lasten en controleerbaarheid van de voorwaarden en beperkingen achten het college en de staatssecretaris niet onevenredig, omdat om aan de in het beheerplan opgenomen meldingsplicht te voldoen, het volstaat om het loket Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid te informeren over de voorgenomen activiteiten binnen de zogenoemde dynamische zone rondom De Wilck.
7.    De Afdeling stelt voorop dat het beheerplan op zichzelf geen beperking vormt voor de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding". Beperkingen voor deze activiteit volgen enerzijds uit de aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied - deze aanwijzing is reeds onherroepelijk - en anderzijds uit het vergunningenregime van artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 dat hiervoor onder 3 is weergegeven (thans artikel 2.7 van de Wnb).
Zoals is overwogen in de uitspraak van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2041, onder 3.3, leidt het beschrijven van handelingen in het beheerplan die het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen ertoe dat die bewuste handelingen zijn uitgezonderd van de vergunningplicht op grond van artikel 19d, tweede lid, van de Nbw 1998.
Daarnaast heeft de Afdeling in die uitspraak opgemerkt dat als een bepaalde activiteit in het beheerplan niet op grond van het tweede lid van artikel 19d is uitgezonderd van de vergunningplicht, niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat die activiteit in beginsel vergunningplichtig is.
Voorts overweegt de Afdeling dat artikel 19a van de Nbw 1998 beoordelingsruimte biedt voor de keuze om een handeling die de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengt te beschrijven. Dit betekent dat het enkele feit dat een activiteit de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengt, niet maakt dat het bevoegd gezag verplicht is deze activiteit op te nemen in het beheerplan. Wel dient het bevoegd gezag de betrokken belangen af te wegen.
8.    Over de eerste beroepsgrond, inhoudend het betoog dat de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" in het beheerplan ten onrechte is aangemerkt als activiteit met een mogelijk (negatief) beperkt effect, overweegt de Afdeling als volgt. In het beheerplan zijn twee vormen van verstoring door deze activiteit onderscheiden. Ten eerste betreft het vormen van auditieve verstoring, die negatieve effecten kunnen hebben indien deze tot 300 meter afstand worden uitgevoerd van de soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. Ten tweede betreft het vormen van visuele verstoring, die negatieve effecten kunnen hebben indien deze tot 175 meter afstand worden uitgevoerd van de soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.
8.1.    De afstand van 300 meter voor auditieve verstoring - hierbij betreft het met name de verstoring van ganzen door knallen en (ondersteunend) afschot - is gebaseerd op diverse onderzoeken en literatuurstudies naar de gevolgen van auditieve verstoringsbronnen, waaronder de publicatie: "Verstoringsgevoeligheid van vogels. Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie" van 23 december 2008, opgesteld door Bureau Waardenburg in opdracht van Vogelbescherming Nederland. In bijlage 2 van het bestreden besluit is een tabel opgenomen waarin opvliegafstanden als gevolg van verstoring zijn opgenomen. Hierin staat dat de opvliegafstand als gevolg van de jacht ten minste 300 meter is. Het aangevoerde geeft geen reden om aan te nemen dat het college en de staatssecretaris zich niet op deze gegevens konden baseren.
Dit betekent dat aannemelijk is dat deze activiteit binnen de genoemde afstand en gedurende de in het beheerplan beschreven maatgevende periode verstorend kan werken voor de kleine zwaan en de smient waarvoor De Wilck is aangewezen. Gelet op het voorzorgsbeginsel dat mede ten grondslag ligt aan de vergunningplicht die is neergelegd in artikel 19d van de Nbw 1998 en waarvoor een beschrijving in het beheerplan een uitzondering kan bieden, is de Afdeling van oordeel dat het college en de staatssecretaris op goede gronden deze activiteit hebben beoordeeld als een activiteit met een "mogelijk (negatief) beperkt effect", voor zover dit het aspect auditieve verstoring binnen 300 meter in de relevante periode betreft.
8.2.    De afstand voor visuele verstoring - hierbij betreft het met name de verstoring van ganzen door het plaatsen van linten, vlaggen en zakken - is gebaseerd op dezelfde bronnen als de afstand voor auditieve verstoring. In deze bronnen staan evenwel geen afstanden genoemd voor visuele verstoring van de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding". Het college en de staatssecretaris hebben daarom aansluiting gezocht bij de opvliegafstand van 175 meter die in de tabel staat vermeld bij recreatie (fietsen-wandelen-kamperen), omdat zij activiteiten vergelijkbaar achten met de hier bedoelde visuele verstoringsmiddelen.
De Afdeling overweegt dat visuele verstoringsmiddelen evenwel worden geplaatst voor een langere duur, zoals LTO Noord ter zitting heeft toegelicht. Dit betekent dat deze activiteit, waarbij gewenning aan de verstoringsmiddelen kan optreden, niet zonder meer kan worden vergeleken met recreatie waarbij incidentele en gevarieerde activiteiten plaatsvinden. Namens het college en de staatssecretaris is ter zitting erkend dat een kleinere afstand van bijvoorbeeld 50 meter een passender afstand zou zijn waarop deze activiteit verstorend werkt. Verder heeft Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude en omstreken, die een zienswijze heeft ingediend op grond waarvan het college en de staatssecretaris hebben besloten om de bestreden beperkingen in het beheerplan op te nemen, ter zitting verklaard  geen reden te hebben om aan te nemen dat beperkingen moeten worden gesteld aan deze vormen van visuele verstoring rond De Wilck. Haar zienswijze was ook uitsluitend gericht op de onder 8.1 besproken auditieve verstoring.
Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding voor het oordeel dat het college en de staatssecretaris niet op goede gronden deze activiteit hebben beoordeeld als een activiteit met een "mogelijk (negatief) beperkt effect", voor zover dit het aspect visuele verstoring binnen 175 meter betreft. Deze beschrijving in het besluit is dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
9.    Over de tweede beroepsgrond die ziet op de vraag of de aan te houden dynamische afstand en de meldings-en rapportageverplichtingen uit een oogpunt van uitvoerbaarheid en controleerbaarheid  aanvaardbaar zijn en of daarbij de belangen van de betrokken agrariërs voldoende zijn afgewogen, overweegt de Afdeling als volgt.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vogelsoorten waarvoor de Wilck is aangewezen, met name de smient, vaak verspreid aanwezig zijn in het gebied en zich veelal in de sloten binnen dit gebied bevinden zonder dat dit altijd zichtbaar is vanaf de landbouwgronden waarop een agrariër verstoringsactiviteiten uitvoert of laat uitvoeren.
Voor de toepassing van visuele verstoringsmiddelen is verder van belang dat het hier om objecten gaat die veelal gedurende een langere tijd op een vaste plaats aanwezig zijn, hetgeen in het beheerplan is toegestaan, mits de dynamische zone in acht wordt genomen. Aangezien vogels zich evenwel regelmatig verplaatsen, kunnen deze meer permanent aanwezige objecten eerst niet, maar ten gevolge van het verplaatsingsgedrag  later wel, in de dynamische zone terechtkomen. Uit het beheerplan volgt niet duidelijk of in een zodanig geval de beperkingen en voorwaarden worden overtreden en of hierover dan ook gerapporteerd moet worden, zoals staat in de passage uit het beheerplan die onder 4 is weergegeven.
In verband met auditieve verstoring en jacht heeft [agrariër] met gronden aansluitend aan De Wilck, ter zitting verklaard dat jagers die hij wil inzetten voor de bestrijding van ganzen te kennen hebben gegeven zich niet binnen 300 meter van het gebied te willen begeven. Zij vrezen namelijk een overtreding te begaan omdat niet altijd zichtbaar is of vogels zich binnen die zone bevinden. Dit betekent volgens hem dat hij in de praktijk minder effectief ganzen op zijn gronden kan (laten) bejagen en verstoren dan op grond van het beheerplan mogelijk is, maar dat evenmin duidelijk is dat deze bestrijding onmogelijk is. Dit maakt dat het onduidelijk is of en in hoeverre hij in aanmerking kan komen voor een schadevergoeding uit het faunafonds, waarvoor is vereist dat hij alle mogelijke middelen heeft ingezet. Namens het college en de staatssecretaris is ter zitting bevestigd dat het om deze redenen erop lijkt dat voor auditieve verstoring in de praktijk een vaste afstand van 300 meter wordt aangehouden.
Voorts staat in de hiervoor onder 4 weergegeven passage uit het beheerplan dat voorgenomen verstoringsactiviteiten binnen de dynamische zone niet aan één, maar aan drie organisaties moeten worden gemeld. Bovendien dient na iedere activiteit te worden gerapporteerd aan de wildbeheereenheid. Ter zitting is hierover namens het college en de staatssecretaris gesteld dat het echter de bedoeling is dat de administratieve lasten beperkt blijven tot het doen van één melding per activiteit, bij één instantie, te weten bij de provincie.
Gelet op het voorgaande heeft LTO Noord terecht voorgedragen dat met de hiervoor onder 4 weergegeven voorwaarden uit het beheerplan over het aanhouden van een dynamische afstand, waardoor de betrokken verstoringsactiviteiten zonder vergunning zijn toegestaan, onvoldoende duidelijkheid kan worden verkregen over de vraag wanneer deze activiteiten met het beheerplan in overeenstemming zijn. Dit verdraagt zich niet met de rechtszekerheid. Ook is niet uit te sluiten dat de naleving van de voorwaarden uit het beheerplan in de praktijk erop neerkomt dat altijd een vaste afstand van 175 en 300 meter wordt aangehouden. Dit is bij de vaststelling van het beheerplan niet onderkend en de gevolgen daarvan zijn niet meegewogen bij de belangenafweging die aan het opnemen van deze voorwaarden ten grondslag ligt. Ook stellen het college en de staatssecretaris zich inmiddels op een ander standpunt over de vereiste administratieve handelingen in verband met de in geding zijnde activiteit zonder dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding geven, zodat het bestreden besluit ook in zoverre genomen is met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Conclusie, bestuurlijke lus en proceskosten
10.    Gelet op hetgeen onder 8.2 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat de in het beheerplan opgenomen beschrijving van visuele verstoring binnen 175 meter waarbij deze verstoring op één lijn is gesteld met verstoring ten gevolge van recreatie in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Gelet op hetgeen onder 9 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat de voorwaarden die in het beheerplan zijn opgenomen voor het uitvoeren van de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" binnen de dynamische zones van 175 meter en 300 meter in strijd zijn met de rechtszekerheid en artikel 3:2 van de Awb.
11.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
11.1.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak de gebreken die onder 8.2 en 9 zijn geconstateerd te herstellen.
11.2.    Het college en de staatssecretaris dienen daartoe met inachtneming van hetgeen staat onder 8.2 alsnog te onderzoeken of en zo ja welke afstand voor visuele verstoring in het beheerplan dient te worden opgenomen. Hierbij merkt de Afdeling onder verwijzing naar het gestelde onder 7 op, dat het enkele feit dat een activiteit de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengt, niet maakt dat deze activiteit moet worden opgenomen in het beheerplan.
Voorts dienen zij met inachtneming van hetgeen staat onder 9 alsnog te onderzoeken of en zo ja welke regeling omtrent de aan te houden zone rondom De Wilck voor de activiteit "jacht, wildbeheer en schadebestrijding" passend is en in overeenstemming is met de rechtszekerheid, bijvoorbeeld door een vaste afstand tot het Natura 2000-gebied te hanteren in plaats van een dynamische afstand tot feitelijk aanwezige vogels.
11.3.    Naar aanleiding hiervan dienen het college en de staatssecretaris op onderdelen het beheerplan te heroverwegen alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel heroverwogen beheerplan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Een eventueel te nemen nieuw besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
12.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de staatssecretaris van Economische Zaken op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen de gebreken in het besluit van 17 november 2015 tot vaststelling van het beheerplan "De Wilck" te herstellen;
2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Scheele
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017
723.