ECLI:NL:RVS:2018:2070

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
201802751/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing tot vreemdelingenbewaring en de toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 maart 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van vreemdelingenbewaring bevolen. De vreemdeling was op 7 maart 2018 in vreemdelingenbewaring gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel op een onjuiste grondslag berustte, omdat er sinds 12 maart 2018 geen concrete aanknopingspunten voor een overdracht op basis van de Dublinverordening meer bestonden. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat er wel degelijk aanknopingspunten waren voor overdracht, gezien eerdere aanvragen van de vreemdeling in Spanje.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de staatssecretaris beoordeeld. De rechtbank had volgens de Afdeling ten onrechte overwogen dat de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag berustte. De staatssecretaris kon zich beroepen op de Dublinverordening, aangezien de vreemdeling eerder in Spanje een verzoek om internationale bescherming had ingediend en er al twee keer eerder een overdracht had plaatsgevonden. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201802751/1/V3.
Datum uitspraak: 19 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 maart 2018 in zaak nr. NL18.4952 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 26 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M. Pot, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij besluit van 8 december 2017 heeft de staatssecretaris de opvolgende aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft vanwege een schending van het verdedigingsbeginsel bij uitspraak van 12 maart 2018 het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het hiervoor genoemde besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit neemt.
2.    De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft in de zaak die hier voorligt overwogen dat gezien de uitspraak van 12 maart 2018 sinds die datum geen concrete aanknopingspunten voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening (PB 2013 L 180) bestaan, omdat de staatssecretaris een nieuw besluit op de asielaanvraag van de vreemdeling moet nemen. Gelet hierop heeft de rechtbank overwogen dat de maatregel van bewaring, die krachtens artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is opgelegd, vanaf 12 maart 2018 op een onjuiste grondslag berust.
De grieven en de beoordeling daarvan
3.    Hetgeen de staatssecretaris in zijn eerste grief heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
4.    In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vanaf 12 maart 2018 de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag berust. Hij voert aan dat de vernietiging van het besluit van 8 december 2017 niet maakt dat ten aanzien van de vreemdeling de concrete aanknopingspunten voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening zijn komen te ontvallen omdat, onder andere uit Eurodac blijkt dat de vreemdeling in Spanje een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan en hij al twee keer eerder aan Spanje is overgedragen.
4.1.    Bij de toetsing of de vreemdeling krachtens artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring kan worden gesteld, is bepalend of de Dublinverordening op de vreemdeling van toepassing is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:919). Ingevolge artikel 5.1a, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 moet een concreet aanknopingspunt voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening bestaan om een vreemdeling krachtens artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring te kunnen stellen. De rechtbank heeft niet onderkend dat, ondanks de vernietiging van het besluit van 8 december 2017 vanwege een schending van het verdedigingsbeginsel, ten aanzien van de vreemdeling een dergelijk concreet aanknopingspunt bestaat. Zoals de staatssecretaris immers terecht stelt, blijkt uit Eurodac dat de vreemdeling op 14 juni 2016 in Spanje een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, hebben de Spaanse autoriteiten meermalen een claimverzoek ten aanzien van de vreemdeling geaccepteerd en is de vreemdeling al twee keer eerder overgedragen aan de autoriteiten van Spanje. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de maatregel van bewaring vanaf 12 maart 2018 op een onjuiste grondslag berust. De grief slaagt.
Conclusie hoger beroep
5.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 7 maart 2018 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
6.    Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
7.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 maart 2018 in zaak nr. NL18.4952;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nienhuis
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2018
466-852.