ECLI:NL:RVS:2018:2035

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
201706236/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een tijdelijk logiesgebouw voor arbeidsmigranten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder de besluiten van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een tijdelijk logiesgebouw voor arbeidsmigranten op het perceel Nehobolaan 8a te Tienray vernietigd. Het college had op 1 oktober 2015 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van dit logiesgebouw, dat in strijd was met het bestemmingsplan 'Kern Tienray'. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de geluidsbelasting als gevolg van de toename van verkeersbewegingen door het logiesgebouw aanvaardbaar was. Het college stelde in hoger beroep dat de rechtbank niet had onderkend dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd was en dat de Wet geluidhinder niet van toepassing was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college alsnog een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, waarbij het de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen van de tegenpartijen moest heroverwegen. De Afdeling benadrukte dat het college niet gehouden was om de Wet geluidhinder in aanmerking te nemen, aangezien deze geen rechtstreeks werkende geluidsnormen bevatte voor de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen van de tegenpartijen. De uitspraak werd gedaan op 20 juni 2018.

Uitspraak

201706236/1/A1.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 juni 2017 in zaak nrs. 16/1364, 16/1384, 16/3061 en 16/3437 in het geding tussen:
[wederpartij A], wonend te Tienray, gemeente Horst aan de Maas,
[wederpartij B] en [wederpartij C], beiden wonend te Tienray,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een tijdelijk logiesgebouw voor de duur van tien jaar voor het huisvesten van arbeidsmigranten op het perceel Nehobolaan 8a te Tienray (hierna: het perceel).
Bij besluiten van 15 maart 2016 heeft het college het door [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit onder een nadere motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 23 juni 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 15 maart 2016 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij A] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Philipsen, G.F.M. Brugmans en A.P.M. Peeters, vergezeld door ing. R.H.R. Slangen, en [wederpartij A], vertegenwoordigd door drs. S.A.N. Geerling, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord. [wederpartij B] en [wederpartij C] zijn met bericht niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een tijdelijk logiesgebouw voor de duur van tien jaar voor het huisvesten van arbeidsmigranten op het perceel. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan, alsmede het realiseren van een uitweg.
2.    Ter plaatse gold ten tijde van belang het bestemmingsplan "Kern Tienray", waarin het perceel de bestemming "Sportvelden Rs(v)" heeft. Tevens gold ten tijde van belang ter plaatse het paraplubestemmingplan "Huisvesting arbeidsmigranten". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Kern Tienray". Om het bouwplan mogelijk te maken heeft het college de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Het bouwplan is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing van 9 maart 2016.
Hoger beroep van het college
3.    Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd wat betreft het wegverkeerslawaai dat als gevolg van de realisering van het logiesgebouw ontstaat. Volgens het college heeft de rechtbank niet onderkend dat de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) niet van toepassing is. Onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek van 31 juli 2017 van DPA Cauberg-Huygen stelt het college dat de beoordeling van het verkeer dient te geschieden op basis van de "Circulaire Verkeersaantrekkende werking". Volgens het college wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en is ter plaatse ook na realisering van het bouwplan een goed woon- en leefklimaat aanwezig.
3.1.    In de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is vermeld dat, hoewel er geen sprake is van een reconstructie als bedoeld in de Wgh, desondanks in beeld is gebracht wat de gevolgen zijn voor de gevelbelasting op de meest dichtbij gelegen woningen van derden door de toename van verkeersbewegingen vanwege het gebruik van het voorziene logiesgebouw. De notitie "Verkeerslawaai migrantenhuisvesting" van 5 januari 2016 (hierna: de notitie "Verkeerslawaai") ziet daarop. In de notitie "Verkeerslawaai" is vermeld dat de voorkeursgrenswaarde in de bestaande situatie wordt overschreden. In de ruimtelijke onderbouwing en de notitie "Verkeerslawaai" wordt geconcludeerd dat bij de woning van [wederpartij C], die op 10 m uit de wegas van de Nehobolaan is gelegen en geldt als het dichtstbij gelegen geluidgevoelig object, de toename van de gevelbelasting minder dan 1,5 dB bedraagt. De andere woningen, zoals die van [wederpartij A], liggen verder van de wegas af, zodat de toename (nog) minder is. Volgens de notitie Verkeerslawaai is een toename van 1 dB niet meer waarneembaar. Omdat de toename van de gevelbelasting van verkeer vanwege het logiesgebouw minder dan 1,5 dB bedraagt en omdat er geen sprake is van een reconstructie, heeft de verkeerstoename volgens de ruimtelijke onderbouwing geen noemenswaardige gevolgen voor de omgeving en is de verkeerstoename daarom acceptabel.
3.2.    In beroep betoogden [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] dat de voorkeursgrenswaarde op grond van de Wgh wordt overschreden en dat onduidelijk is of na de toename van geluid door het extra aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisering van het bouwplan ter plaatse van hun woningen nog sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat in de dag- en nachtperiode. Naar aanleiding van dit betoog heeft de rechtbank de besluiten van 15 maart 2016 vernietigd. Volgens de rechtbank blijkt uit de notitie "Verkeerslawaai" dat ter plaatse van de woningen van [wederpartij A] en [wederpartij C] de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wgh van 48 dB al ruimschoots wordt overschreden. Het college had naar het oordeel van de rechtbank moeten beoordelen of de verkeerstoename als gevolg van de vestiging van het logiesgebouw tot een onaanvaardbare toename van geluidhinder op de gevel van de woningen van [wederpartij A] en [wederpartij C] (onder andere in de nachtperiode) leidt. De rechtbank heeft overwogen dat het college, door dit na te laten, ontoereikend heeft gemotiveerd dat de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen van [wederpartij A] en [wederpartij C] bij een afweging van alle betrokken belangen ruimtelijk aanvaardbaar is en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
3.3.    Het had in de rede gelegen dat het college binnen twaalf weken
- de termijn die geldt indien het college gebruikt maakt van een bezwaarschriftencommissie - een nieuw besluit op bezwaar had genomen, zoals volgt uit de opdracht van de rechtbank aan het college (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1746). In plaats daarvan heeft het college slechts hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep stelt het college onder verwijzing naar het onderzoek van DPA Cauberg-Huygen van 31 juli 2017 dat in de notitie "Verkeerslawaai" niet het juiste toetsingskader is gehanteerd en dat de gevolgen van de verkeersaantrekkende werking van het bouwplan op de omliggende woningen op een andere manier moet worden beoordeeld dan het heeft gedaan. De Afdeling begrijpt dat het college erkent dat de motivering van het besluit van 15 maart 2016 gebrekkig is. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het onderzoek van DPA Cauberg-Huygen niet ten grondslag ligt aan de besluitvorming van het college, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van het college van 15 maart 2016 onvoldoende, althans niet deugdelijk, is gemotiveerd. Dat betekent dat het college alsnog een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen, binnen de hiervoor genoemde termijn. Bij dit nieuw te nemen besluit op bezwaar kan het college het onderzoek van DPA Cauberg-Huygen betrekken. Het college dient daarbij te motiveren dat de geluidsbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het vergunde logiesgebouw ter plaatse van de woningen van [wederpartij A] en [wederpartij C] bij een afweging van alle betrokken belangen ruimtelijk aanvaardbaar is en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college is in dat verband niet gehouden de Wgh in aanmerking te nemen, aangezien de Wgh geen rechtstreeks werkende geluidsnormen bevat voor deze geluidsbelasting ter plaatse van de woningen van [wederpartij A] en [wederpartij C]. Om te beoordelen of het college het bouwplan aanvaardbaar acht in het licht van de geluidsbelasting ter plaatse van hun woningen, kan het college aansluiting zoeken bij de "Circulaire Verkeersaantrekkende werking", zoals DPA Cauberg-Huygen heeft gedaan. De Afdeling overweegt verder dat het college bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar ook dient te betrekken dat de Boerenovenweg is doorgetrokken en tevens dient uit te gaan van het planologisch regime dat geldt op het moment van het nieuwe besluit op bezwaar.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Smulders-Wijgerde
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
672.