201705399/1/A1.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Albergen, gemeente Tubbergen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2016 heeft het college zijn beslissing tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang ter zake van een bodemverontreiniging op het perceel [locatie] te Albergen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 16 mei 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 mei 2017 heeft het college de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang bij [appellant] ingevorderd.
[appellant] heeft tegen dit besluit gronden ingebracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door D. Adema en S.J.M. Kuipers, zijn verschenen.
Overwegingen
Toepassing van spoedeisende bestuursdwang
1. Anders dan [appellant] ter zitting heeft gesteld levert de ingevolge artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) achteraf op schrift gestelde beslissing om bestuursdwang toe te passen, een besluit op waartegen bezwaar en beroep open staat.
2. Aan het besluit van 27 september 2016 zijn overtredingen van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer en artikel 13 van de Wet bodembescherming ten grondslag gelegd.
Het college heeft het bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.
3. Niet in geschil is dat het besluit van 27 september 2016 op dezelfde datum per reguliere post en aangetekend is verzonden aan [appellant] op zijn toenmalige huisadres en dat [appellant] eerst op 21 februari 2017 een pro forma bezwaar per e-mail heeft ingediend.
4. [appellant] betoogt dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet is aangevangen omdat het besluit van 27 september 2016 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het stelt dat het college uit een oogpunt van zorgvuldigheid was gehouden het besluit naar zijn gemachtigde te sturen. Hij wijst daarbij op de volmacht van 16 december 2015 die de gemachtigde op 4 januari 2016 aan het college heeft verzonden. Een mogelijke termijnoverschrijding is verschoonbaar, omdat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 2:1 van de Awb, aldus [appellant].
4.1. Artikel 2:1, eerste lid, van de Awb luidt:
"Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen."
De artikelen 6:7, 6:8 en 3:41 bepalen het volgende.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt 6 weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een besluit dat is gericht tot een of meer belanghebbenden wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan hen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen blijkt uit de wetsgeschiedenis van artikel 2:1, eerste lid, dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt. Indien het bestuursorgaan weet dat een gemachtigde is aangesteld, brengt de zorgvuldigheid mee dat hem relevante stukken worden toegezonden (zie onder meer de uitspraak van 30 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY7129). 4.2. [appellant] heeft op 16 december 2015 [gemachtigde] een schriftelijke volmacht gegeven tot:
"- het instellen van alle mogelijke bestuursrechtelijke rechtsmiddelen en overleg aan te wenden en daarmee verband houdende handelingen.
- Besluit proceskosten Bestuursrecht (Staatsblad 1993 nr 763 als nadien gewijzigd) en wet dwangsom en beroep en het incasseren van griffie, reiskosten dwangsombedragen proceskostenvergoedingen althans de bedragen die zijn toegekend aan ondergetekende naar aanleiding van beslissingen en of gerechtelijke uitspraken;
en om alle mogelijke bestuursrechtelijke rechtsmiddelen en overleg aan te wenden en daarmee verband houdende handelingen niets, uitgezonderd."
De volmacht is op 4 januari 2016 aan het college gestuurd in verband met een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur tot het toezenden van alle krachtens de Hinderwet, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleende vergunningen voor een inrichting aan de Witteveensweg 9 te Geesteren.
Het besluit van 27 september 2016 ziet op de toepassing van spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] vanwege overtredingen van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming ter plaatse van zijn toenmalige woning. Hoewel de volmacht in algemene bewoordingen is gesteld kan er niet aan voorbij worden gegaan dat deze in een procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur is ingediend. Nu er geen enkele verwevenheid bestaat tussen die procedure en de onderhavige hoefde het college de volmacht niet bij het besluit van 27 september 2016 te betrekken. Door het besluit van 27 september 2016 alleen aan [appellant] toe te sturen heeft het college dan ook niet in strijd gehandeld met de artikelen 2:1 en 3:41 van de Awb.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Ten tijde van de toezending van het besluit zat hij in detentie en heeft de politie zijn huis overhoop gehaald. Na afloop van de detentie was hij vanwege zijn psychische gesteldheid en de chaos in het huis, niet in staat zijn post tijdig te ordenen, aldus [appellant].
5.1. Artikel 6:11 van de Awb luidt:
"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
5.2. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden dienen voor zijn risico te blijven en bieden derhalve geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het betoog faalt.
Vaststelling van de kosten
6. Bij besluit van 19 mei 2017 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld en bij [appellant] ingevorderd. Het beroep wordt ingevolge artikel 5:31c van de Awb mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
7. [appellant] betoogt dat de kosten niet kunnen worden ingevorderd omdat het besluit tot het toepassen van bestuursdwang niet in stand kan blijven. Hij verwijst daarbij onder meer naar de gronden van het beroep tegen het besluit van 16 mei 2017.
7.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
7.2. De toepassing van bestuursdwang en kostenverhaal gaan als regel samen. Uit de overwegingen 4.2 en 5.2 volgt dat het besluit van 19 mei 2017 in stand blijft. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van [appellant] behoren te komen. Daarbij neemt de Afdeling reeds in aanmerking dat, voor zover [appellant] ter zitting heeft aangevoerd dat de kosten te hoog zijn omdat de werkzaamheden tegen een lagere kostprijs hadden kunnen worden uitgevoerd, hij dit niet nader heeft onderbouwd.
Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
190.