ECLI:NL:RVS:2006:AY7129

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600110/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor inrichting voor verzinken van metalen voorwerpen in Veenendaal

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 augustus 2006 uitspraak gedaan over een beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 'Galvano Techniek Veenendaal B.V.' tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal. Het college had op 22 november 2005 een vergunning verleend voor een inrichting voor het verzinken van metalen voorwerpen aan de Bobinestraat 36 te Veenendaal. Dit besluit werd ter inzage gelegd op 25 november 2005. Appellante heeft op 4 januari 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij de gronden zijn aangevuld op 2 februari 2006. Verweerder heeft op 1 maart 2006 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 9 augustus 2006, waarbij zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd waren.

De Raad van State overwoog dat de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet van toepassing zijn op deze zaak, omdat het bestreden besluit vóór de inwerkingtreding van deze wetten is genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat appellante geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, omdat zij noch haar vertegenwoordiger het ontwerp heeft ontvangen. Verweerder had moeten erkennen dat de gemachtigde van appellante, BMD Advies Centraal Nederland, het ontwerp van het besluit had moeten ontvangen. Dit leidde tot de conclusie dat appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bedenkingen heeft ingebracht.

De Afdeling oordeelde dat het besluit in strijd was met het beginsel van zorgvuldige voorbereiding en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellante. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie tussen bestuursorganen en gemachtigden in het kader van vergunningverlening.

Uitspraak

200600110/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Galvano Techniek Veenendaal B.V.", gevestigd te Veenendaal,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2005 heeft verweerder aan appellante een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het verzinken van metalen voorwerpen aan de Bobinestraat 36 te Veenendaal. Dit besluit is op 25 november 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2006.
Bij brief van 1 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door J. Heijkamp en D. Visser, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.
Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit.
2.2.    Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
2.2.1.    Het ontwerp van het besluit is op 7 oktober 2005 ter inzage gelegd. Uit de stukken blijkt dat appellante geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit en dat het bepaalde in artikel 20.6, tweede lid, onder b, (oud) van de Wet milieubeheer niet op appellante van toepassing is. Verder heeft hetgeen in beroep is aangevoerd geen betrekking op wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht.
2.2.2.    Appellante betoogt dat haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bedenkingen heeft ingebracht. Daartoe voert zij aan dat zij noch haar vertegenwoordigster een ontwerp van dit besluit heeft ontvangen. Zij stelt dat het voor verweerder duidelijk moet zijn geweest dat [gemachtigde] van BMD Advies Centraal Nederland (hierna: BMD) haar contactpersoon was ten behoeve van de verdere behandeling van de aanvraag. Verweerder had volgens haar het ontwerp van het besluit derhalve ook aan BMD moeten verzenden.
2.2.3.    Verweerder heeft erkend dat geen exemplaar van het ontwerp-besluit aan BMD is verzonden. Volgens verweerder was dat niet nodig omdat verweerder zijn brieven gedurende vrijwel het gehele traject dat heeft geleid tot indiening van de aanvraag van een vergunning, consequent aan appellante heeft verzonden zonder dat dit op bezwaren is gestuit van de toenmalige adviseur. Pas op 20 juni 2005 is BMD milieuadviseur van appellante geworden. Op 19 juli 2005 vond een laatste gesprek voor indiening van de aanvraag plaats. Bij dit gesprek was naast de contactpersoon van de nieuwe milieuadviseur, BMD, tevens de bedrijfsleider van appellante aanwezig. Dit bevestigt volgens verweerder dat sprake was van een adviesrelatie en niet van een optreden als gemachtigde.
2.2.4.    Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge artikel 3:19, eerste lid, van deze wet, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, stelt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk een ontwerp op van het besluit. Het bestuursorgaan zendt het ontwerp - tenzij toepassing is gegeven aan artikel 3:29 - uiterlijk twaalf weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager en de betrokken andere bestuursorganen.
2.2.5.    Bij brief van 20 juni 2005 is namens appellante meegedeeld dat BMD de belangen van appellante op het gebied van milieu vanaf die datum behartigt en dat [gemachtigde] hiervoor het vaste aanspreekpunt binnen de organisatie is. BMD heeft sindsdien in ieder geval twee brieven namens appellante aan verweerder verstuurd en namens appellante aan het gesprek op 19 juli 2005 met verweerder deelgenomen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 januari 1999 in zaak no. E03.98.0021 (AB 1999, 309) moet gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden geoordeeld dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt. Een bestuursorgaan dat, wetend dat een gemachtigde is aangesteld, bepaalde stukken niet (tevens) aan deze gemachtigde doet toekomen, kan daarom in strijd met het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding handelen.
Aangezien verweerder er, gelet op voormelde brief van 20 juni 2005, van op de hoogte was dat [gemachtigde] van BMD vanaf dat moment als gemachtigde ten aanzien van de aanvraag optrad, was hij gehouden het verkeer dienaangaande (mede) via de gemachtigde te laten verlopen. Dat de vorige adviseur van appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het verzenden van de correspondentie aan appellante, maakt dit niet anders, nu verweerder er, gelet op voormeld artikel van de Algemene wet bestuursrecht, niet vanuit mocht gaan dat [gemachtigde] hiertegen evenmin bezwaren had. Uit het feit dat bij het gesprek op 19 juli 2005 naast [gemachtigde] tevens de bedrijfsleider van appellante aanwezig was, kan niet afgeleid worden dat [gemachtigde] slechts als adviseur optrad. Nu verweerder heeft nagelaten het ontwerp van het besluit aan [gemachtigde] te sturen, kan appellante naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs niet worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht. Het beroep van appellante is op grond van artikel 20.6, tweede lid, aanhef en onder d, (oud) van de Wet milieubeheer ontvankelijk.
2.3.    Appellante stelt dat het onzorgvuldig is dat het ontwerp van het besluit niet aan haar gemachtigde is verzonden.
2.3.1.    De Afdeling overweegt dat het besluit gelet op het vorenstaande in strijd is met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt.
2.4.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal van 22 november 2005;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 671,77 (zegge: zeshonderdeenenzeventig euro en zevenenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Veenendaal aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Veenendaal aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006
195-433.