201704927/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 mei 2017 in zaak nr. 16/9227 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2016 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellante] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. E.A. Breetveld, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Schonenberg-Zwanenburg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
2. Op 30 mei 2016 heeft [appellante] een verzoek om afgifte van een VOG ingediend voor de functie van huiswerkbegeleider bij het Haags Studiepunt / Lyceo te Leiden.
2.1. Voor de beoordeling van het verzoek heeft de staatssecretaris gebruik gemaakt van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: de beleidsregels). Indien de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS), maakt de staatssecretaris voor de beoordeling of de afgifte van een VOG gerechtvaardigd is gebruik van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de in het JDS opgenomen feiten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het subjectieve criterium ziet op de omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving bij de aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
2.2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat in het JDS is geregistreerd dat [appellante] op 21 februari 2013 op grond van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr), artikel 312 van het WvSr en artikel 317 van het WvSr is veroordeeld voor poging tot mensenhandel in vereniging en afpersing in vereniging tot 200 dagen jeugddetentie waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf van 160 uur en een boete van € 1.448,85.
2.3. Volgens de staatssecretaris is aan het objectieve criterium voldaan. De staatssecretaris heeft zich in het kader van het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat het belang van bescherming van de samenleving zwaarder weegt dan het belang dat [appellante] heeft bij toewijzing van de VOG.
Het hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris gebruik heeft mogen maken van een onbeperkte terugkijktermijn. Daarnaast stelt [appellante] zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Zij heeft daartoe onder andere aangevoerd dat zij geen risico voor de samenleving vormt.
[appellante] voert verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat de VOG kan worden afgegeven met toepassing van het subjectieve criterium, omdat sprake is van evidente disproportionaliteit. Daarbij wijst [appellante] op een uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX6537). Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2331), stelt [appellante] zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de toetsing van de omstandigheden van de feiten waaronder zij het delict heeft begaan, zoals die zijn genoemd in het strafvonnis, en aan de mate van ernst van het delict. Het objectieve criterium
4. Uit paragraaf 3.1.1 van de beleidsregels volgt dat de terugkijktermijn niet in duur is beperkt indien in het JDS gegevens worden aangetroffen die betrekking hebben op, onder andere, artikel 273f van het WvSr. Omdat [appellante] op 21 februari 2013 is veroordeeld voor poging tot mensenhandel en dit onder het voornoemde artikel valt, heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld dat de staatssecretaris een terugkijktermijn die niet in duur is beperkt heeft mogen toepassen. Dat [appellante] niet voor mensenhandel, maar voor een poging daartoe is veroordeeld maakt dit, anders dan [appellante] betoogt, niet anders. In de beleidsregels staat dat uit het JDS moet volgen dat het gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden. Hieruit blijkt dat de beleidsregels in zoverre geen onderscheid maken tussen een poging tot een zedenmisdrijf en een uitgevoerd zedenmisdrijf.
De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. De staatssecretaris heeft daarbij van belang mogen achten dat [appellante] voorkomt in het JDS. Het betoog van [appellante] dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan poging tot mensenhandel volgt de Afdeling niet, aangezien de strafrechter op 21 februari 2013 een onherroepelijk geworden vonnis heeft gewezen. Daarom moet worden uitgegaan van de juistheid van het vonnis, de daarin bewezen geachte feiten en de daaruit voortvloeiende veroordeling. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het delict, indien herhaald, een risico vormt voor de aan [appellante] toevertrouwde personen en daardoor een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie. Hierbij heeft de staatssecretaris in aanmerking mogen nemen dat, gelet op het toepasselijke screeningsprofiel, een gezags- en/of afhankelijkheidsrelatie kan ontstaan tussen [appellante] en aan haar toevertrouwde leerlingen. Het risico bestaat van machtsmisbruik, bijvoorbeeld door middel van afpersing of zeden- en geweldsdelicten, zo volgt uit het screeningsprofiel. Zogenoemde één op één relaties zijn niet uit te sluiten. Leerlingen die gebruik maken van huiswerkbegeleiding zullen vertrouwen hebben in hun begeleider, hetgeen hen kwetsbaar maakt. De staatssecretaris heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat van die kwetsbaarheid misbruik gemaakt kan worden.
Het betoog faalt.
Het subjectieve criterium
5. Omdat [appellante] is veroordeeld voor een zedendelict als bedoeld in de beleidsregels mocht de staatssecretaris, anders dan [appellante] betoogt, het zogenoemde verzwaarde subjectieve toetsingscriterium hanteren. Er bestaat slechts zeer beperkt ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot afgifte van een VOG, omdat sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. De VOG kan daarom enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt, zo volgt uit de beleidsregels, beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden van het geval die altijd bij de beoordeling van het subjectieve criterium worden betrokken zijn onder andere de afdoening van de strafzaak en het tijdsverloop.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het subjectieve criterium geen aanleiding geeft om alsnog over te gaan tot afgifte van de VOG. Het beroep dat [appellante] doet op de onder 3. genoemde uitspraken kan haar niet baten. Anders dan in de uitspraak van 11 december 2013, heeft de staatssecretaris in dit geval ten behoeve van een goede oordeelsvorming het strafvonnis opgevraagd om zich te vergewissen van de ernst van de in het JDS opgenomen feiten. Anders dan in de uitspraak van 5 september 2012 heeft de staatssecretaris in dit geval in zijn beoordeling de ernst van het delict betrokken. Ook heeft hij in zijn beoordeling betrokken dat [appellante] veertien jaar was toen zij het zedendelict pleegde.
De staatssecretaris heeft van belang mogen achten dat de strafrechter het zedendelict waarvoor [appellante] is veroordeeld haar zwaar heeft aangerekend en dat het een ernstig delict is dat grote onrust veroorzaakt in de maatschappij vanwege, onder andere, de minderjarigen die het betrof. Voor het volgen van het betoog van [appellante] dat zij vrijwel niet is gestraft voor het zedendelict maar slechts voor afpersing in vereniging, biedt het strafvonnis geen aanleiding. Uit dat vonnis blijkt dat de strafrechter uitgebreid heeft gemotiveerd dat hij het zedendelict ernstig heeft opgevat en dat de strafmaat ook op dat zedendelict ziet. Hoewel [appellante] destijds minderjarig was en versneld een reclasseringstraject heeft afgelegd, niet meer in aanraking is gekomen met justitie sinds haar veroordeling en is gaan studeren, heeft de staatssecretaris het belang van bescherming van de samenleving zwaarder mogen laten wegen dan het belang dat [appellante] heeft bij het verkrijgen van de VOG. Mede gelet op het korte tijdsverloop tussen de op 21 februari 2013 uitgesproken veroordeling en het verzoek tot afgifte van een VOG op 30 mei 2016, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat de kans op herhaling van het delict onvoldoende is afgenomen.
Het betoog faalt.
Artikel 8 EVRM
6. Het betoog van [appellante] dat de staatssecretaris in strijd handelt met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) volgt de Afdeling niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 21 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1804), wordt het recht op privacy niet geschonden door de van toepassing zijnde regelgeving over de afgifte van een VOG. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het recht op privacy ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM zijn begrenzing vindt in de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het doel van de VOG, te weten het beperken van de risico’s voor de samenleving, is hiermee in overeenstemming. Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018
280-857. BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Wetboek van Strafrecht (WvSr)
Artikel 273f
1 Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
2°. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
5°. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
7°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van organen van een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diens organen onder de onder 1° bedoelde omstandigheden zijn verwijderd;
8°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
9°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
Artikel 312
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
2. Gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd:
[…]
2°. indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
[…]
Artikel 317
1. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt, als schuldig aan afpersing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.
[…]
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[...]
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
[...]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, nr. 5409)
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
Terugkijktermijn niet in duur beperkt
In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt:
Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht en/of s 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht. In het navolgende zal in dit verband worden gesproken over zedendelicten zoals bedoeld in deze beleidsregels.
Terugkijktermijn in duur beperkt
In alle andere gevallen dan hiervoor genoemd, is sprake van een terugkijktermijn die in duur wordt beperkt. Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van deze terugkijktermijn van vier jaren wordt slechts afgeweken wanneer sprake is van één van de hieronder genoemde uitzonderingen. In dat geval geldt de daar genoemde terugkijktermijn.
Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:
[…]
d. de VOG wordt aangevraagd door een persoon die ten tijde van de aanvraag de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt. Behoudens het hiervoor gestelde, geldt in dat geval een terugkijktermijn van twee jaren, mits er ten aanzien van de aanvrager geen justitiële gegevens worden aangetroffen die worden gekwalificeerd als misdrijven tegen de zeden, zoals hierboven genoemd, of geweldsmisdrijven waarvoor een vrijheidsstraf van zes jaar of meer kan worden opgelegd;
[…]
Paragraaf 3.1.2
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen:
a. de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, of bij gebreke daarvan
b. de datum dat het Openbaar Ministerie een strafbeschikking heeft uitgevaardigd, of bij gebreke daarvan
c. de datum van de transactie zoals vermeld in het JDS, of bij gebreke daarvan
d. de datum dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren, of bij gebreke daarvan
e. de pleegdatum.
Alleen in onderstaande gevallen wordt van het bovenstaande afgeweken:
1. Wanneer tussen de pleegdatum en de datum zoals onder a, b, c of d genoemd een langere periode is verstreken dan twee jaren geldt de pleegdatum als uitgangspunt, tenzij sprake is van zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels en/of fraudedelicten, […]
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. [...]
Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
- de aard van het delict en/of
- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
9. Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt - naast het bovenstaande - óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is, wordt altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. Indien er sprake is van een zedendelict en de betreffende functie/taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden, wordt eveneens altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.3 Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.3.2.
Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of wanneer op grond van de locatie een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.
[...]
2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels éénmaal veroordeeld tot:
- een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
- (on)voorwaardelijke TBS,
- (on)voorwaardelijke jeugddetentie,
- een (on)voorwaardelijke PIJ, plaatsing in een tuchtschool of APZ en/of
- een (on)voorwaardelijke taakstraf.
[...]
De VOG kan enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Screeningsprofielen VOG NP
60. Onderwijs
Onder dit screeningsprofiel valt al het personeel dat werkzaam is op een educatieve instelling. Het screeningsprofiel is van toepassing op functies bij educatieve instellingen in onder andere het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Zij zijn belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van leerlingen. Zodra leerlingen aan de zorg van (onderwijzend) personeel zijn toevertrouwd, kunnen zich één op één relaties voordoen waarbij sprake is van afhankelijkheid. Het risico bestaat van machtsmisbruik, bijvoorbeeld door middel van afpersing, chantage (afdreiging) of zeden en geweldsdelicten.
[...]