ECLI:NL:RVS:2018:1930

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
201701465/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen over kinderopvangtoeslag 2013

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 januari 2017, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 15 mei 2015 de kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2013 vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de volledige kosten voor de opvang van zijn kinderen had voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat een deel van de kosten rechtstreeks aan de gastouder was betaald, wat in strijd was met de vereisten van de kassiersfunctie, die voorschrijft dat betalingen via het gastouderbureau moeten verlopen.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geoordeeld dat de kinderopvangtoeslag op nihil moest worden vastgesteld, omdat [appellant] niet kon aantonen dat hij aan de voorwaarden voldeed. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de contante betalingen aan de gastouder niet zijn toegestaan en dat hij geen misbruik had gemaakt van de kinderopvangtoeslag. Hij voerde aan dat het terugvorderen van het gehele bedrag in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat slechts een klein deel van de kosten rechtstreeks aan de gastouder was betaald.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de kosten op de voorgeschreven wijze had betaald en dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt had gesteld dat contante betalingen niet meer zijn toegestaan. De conclusie was dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201701465/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 januari 2017 in zaak nr. 16/133 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2013 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 12 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag van € 16.244,00 aan teveel betaalde voorschotten van [appellant] teruggevorderd.
Bij besluit van 8 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] heeft over 2013 kinderopvangtoeslag in de vorm van voorschotten ontvangen voor de opvang van zijn twee kinderen via [gastouderbureau]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de nihilstelling van de aanspraak van [appellant] op kinderopvangtoeslag over 2013 ten grondslag gelegd dat hij niet heeft aangetoond dat de volledige kosten voor de opvang zijn voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft verder overwogen dat [appellant] niet heeft voldaan aan het vereiste dat de betalingen via het gastouderbureau moeten lopen, omdat [appellant] een deel van de kosten rechtstreeks aan de gastouder zou hebben voldaan.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat, daargelaten de vraag of [appellant] de contante betalingen aan de gastouder heeft aangetoond, de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met de invoering van de kassiersfunctie contante betalingen niet meer zijn toegestaan en [appellant] om die reden niet heeft aangetoond dat de kosten voor de afgenomen opvang op de voorgeschreven wijze zijn betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag over 2013 terecht vastgesteld op nihil. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de stelling van [appellant] dat slechts een klein deel rechtstreeks aan de gastouder is betaald, geen doel treft, omdat het niet slechts een klein deel betreft maar circa een derde deel van de totale kosten. Evenmin slaagt het betoog dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag had moeten vaststellen op basis van de betalingen die wel via het gastouderbureau zijn gelopen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114) volgt dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Het feit dat de vraagouder kan aantonen dat hij een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan, betekent niet dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de contante betalingen die hij rechtstreeks aan de gastouder heeft gedaan, vanwege de kassiersfunctie, niet zijn toegestaan. Hiertoe voert hij aan dat hij de contante betalingen heeft aangetoond en dat de achtergrond van de kassiersfunctie is gelegen in het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft niet onderkend dat er bij [appellant] geen sprake is van enige vorm van misbruik of oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag, waardoor de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering dient af te zien.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het terugvorderen van het gehele bedrag aan kinderopvangtoeslag over 2013 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Er is slechts een klein gedeelte van de totale kosten van kinderopvang over 2013 direct aan de gastouder betaald. De redenatie van de rechtbank dat het niet slechts een klein deel betreft maar circa een derde deel van de totale kosten is onbegrijpelijk en zeer subjectief, omdat niet duidelijk is wat maatgevend is en als een klein deel kan worden aangemerkt.
Subsidiair betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] geen aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Nu duidelijk is dat een deel van de betalingen wel conform de kassiersfunctie is voldaan, had de Belastingdienst/Toeslagen het terug te betalen bedrag naar evenredigheid moeten vaststellen, aldus [appellant].
3.1.    Artikel 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) luidt:
"1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
[…]."
Artikel 1.49, derde lid, luidt:
"Een houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan:
[…]
b. het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders" (de zogeheten kassiersfunctie).
Artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
[…]."
Artikel 11, derde lid, van de Regeling Wkkp luidt:
"[…]
De administratie van een gastouderbureau bevat tevens de volgende gegevens:
[…]
d. bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau blijken,
e. bankafschriften waaruit de betalingen van het gastouderbureau aan de gastouder blijken,
[…]."
3.2.    Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3064) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het is de verantwoordelijkheid van de ontvanger van de kinderopvangtoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts in haar overwegingen betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen alleen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan.
3.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2811), waarnaar de rechtbank terecht heeft verwezen, volgt uit het bepaalde in artikel 1.49, derde lid, van de Wkkp, gelezen in verbinding met artikel 11, derde lid van de Regeling Wkkp en de doelstelling van de kassiersfunctie dat het gastouderbureau de betalingen van de ouder die bestemd zijn voor de gastouder op objectief vast te stellen en controleerbare wijze onder zich moet hebben gehad en vervolgens moet hebben doorgeleid naar de gastouder. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1.49, derde lid, van de Wkkp volgt dat de achtergrond ervan is gelegen in het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wkkp (destijds de Wet kinderopvang), waarbij het onwenselijk is dat een rechtstreekse geldstroom bestaat tussen de vraagouder en de gastouder. In artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp is dit vereiste nader uitgewerkt in die zin, dat alle betalingen per bank dienen plaats te vinden en dat de vraagouder het gastouderbureau, en het gastouderbureau de gastouder dient te betalen. Uit de toelichting op de Regeling van 8 december 2009, waarbij dit vereiste per 1 januari 2010 is ingevoerd (Stcrt. 2009, 19522), blijkt dat contante betalingen vanaf die datum niet meer zijn toegestaan.
3.4.    Niet in geschil is dat [appellant] circa een derde deel van de kosten voor kinderopvang in 2013 niet via het gastouderbureau heeft betaald, maar rechtstreeks aan de gastouder zou hebben voldaan. Daarmee is in strijd met de verplichte kassiersfunctie, geregeld in artikel 1.49, derde lid, van de Wkkp, gehandeld. Anders dan [appellant] betoogt, is daarvoor niet vereist dat sprake is geweest van misbruik of oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met de invoering van de kassiersfunctie contante betalingen niet meer zijn toegestaan en [appellant] om die reden niet heeft aangetoond dat de kosten voor de afgenomen opvang op de voorgeschreven wijze zijn betaald.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2013 terecht heeft vastgesteld op nihil. Het verschil tussen de totale kosten en betaalde kosten in 2013 kan niet worden aangemerkt als een afrondingsverschil als bedoeld onder 3.2., nu circa een derde deel van de totale kosten niet aan het gastouderbureau is voldaan. Voor zover [appellant] betoogt dat hij heeft aangetoond dat hij een gedeelte van de totale kosten direct aan het gastouderbureau heeft voldaan, betekent dit niet dat hij aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag ter hoogte van dat bedrag en de Belastingdienst/Toeslagen het terug te vorderen bedrag naar evenredigheid had moeten vaststellen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
3.5.    Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018
97-856.