ECLI:NL:RVS:2018:185

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
201710442/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben de vreemdelingen, [de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2], samen met hun minderjarige kinderen, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van hun hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 december 2017, waarin hun beroepen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk te verklaren, ongegrond zijn verklaard. De staatssecretaris had op 28 november 2017 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 januari 2018 uitspraak gedaan. Het verzoek van de vreemdelingen was gericht op het voorkomen van hun uitzetting gedurende de behandeling van het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek, gezien de omstandigheden en eerdere uitspraken, voor toewijzing in aanmerking komt. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met hun verzoek.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 501,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.

Uitspraak

201710442/2/V3
Datum uitspraak: 19 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 december 2017 in zaken nrs. NL17.13779 en NL17.13781 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 28 november 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdelingen worden uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2.    Gelet op wat is aangevoerd komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3350, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Snijders
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2018
279