ECLI:NL:RVS:2018:185
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak hebben de vreemdelingen, [de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2], samen met hun minderjarige kinderen, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van hun hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 december 2017, waarin hun beroepen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk te verklaren, ongegrond zijn verklaard. De staatssecretaris had op 28 november 2017 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 januari 2018 uitspraak gedaan. Het verzoek van de vreemdelingen was gericht op het voorkomen van hun uitzetting gedurende de behandeling van het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek, gezien de omstandigheden en eerdere uitspraken, voor toewijzing in aanmerking komt. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met hun verzoek.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 501,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.