201704979/1/A2.
Datum uitspraak: 23 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats] (Duitsland),
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 mei 2017 in zaak nr. 16/2834 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 2 mei 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2018, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. F.E. Neef, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft in 2013 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen voor de buitenschoolse kinderopvang van twee van haar kinderen bij het [kindercentrum]. Zij is directeur en grootaandeelhouder van de besloten vennootschap die het kindercentrum exploiteert. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit voorschot opnieuw berekend en op nihil gesteld, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij alle kosten heeft voldaan. Dit besluit heeft in bezwaar en beroep stand gehouden.
[appellante] is het daar niet mee eens en is daarom in hoger beroep gekomen.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten volledig heeft voldaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat een deel van de betaalbewijzen niet is te herleiden tot betalingen die door [appellante] of haar partner zijn gedaan. Voor zover zij betoogt dat zij de kosten deels heeft voldaan door verrekening met de vanuit verschillende privérekeningen voorgeschoten zakelijke kosten, faalt dit betoog, reeds omdat zij dit niet met verifieerbare stukken heeft aangetoond. Uit geen van de door haar overgelegde stukken kan worden afgeleid welke bedragen in welke periode daadwerkelijk zouden zijn verrekend.
Het hogerberoepschrift
3. [appellante] betoogt dat zij een aantal zakelijke kosten van het kindercentrum vanuit haar privévermogen heeft voldaan, hetgeen uit de door haar overgelegde afschriften blijkt en eveneens kan worden afgeleid uit het door haar in hoger beroep overgelegde grootboek van de boekhouding van het kindercentrum. De periodieke verrekeningen over en weer zijn vastgelegd in een uitdraai grootboekkaart, die zij eveneens in hoger beroep heeft overgelegd. Zij betoogt dat de vorderingen over en weer op die wijze zijn voldaan en wijst erop dat de besloten vennootschap het kindercentrum pas per 1 januari 2013 exploiteert. Met een gestort kapitaal van € 100,00 zat er weinig anders op dan de lopende kosten voor te financieren, aldus [appellante].
Beoordeling van het hogerberoepschrift
3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3137) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het is de verantwoordelijkheid van de ontvanger van de kinderopvangtoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden. Het voorgaande betekent dat [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, een deugdelijke administratie dient bij te houden en documenten dient over te leggen waaruit de hoogte en de daadwerkelijke betaling van de gemaakte kosten kunnen worden afgeleid. 3.2. Zoals de Afdeling, onder meer in voornoemde uitspraak, eerder heeft overwogen bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts in haar overwegingen betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen alleen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan. 3.3. Niet in geschil is dat de totale kosten over 2013 volgens de jaaropgaven en facturen € 20.496,00 bedragen.
Uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften van de privérekeningen van haarzelf en haar echtgenoot blijkt de betaling van een bedrag van € 14.064,00 aan het kindercentrum. [appellante] stelt zich - zo is ter zitting verduidelijkt - op het standpunt dat het restantbedrag is voldaan door middel van verrekening met de door haarzelf voorgeschoten zakelijke kosten van het kindercentrum. [appellante] heeft ter onderbouwing van dit betoog verschillende stukken overgelegd, waaronder bankafschriften en afschriften van de grootboekadministratie. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich terecht op het standpunt dat uit deze door [appellante] overgelegde stukken niet valt op te maken hoe, wanneer en met welke bedragen de gestelde verrekening heeft plaatsgevonden. Ook ter zitting heeft zij dienaangaande desgevraagd geen duidelijkheid kunnen verschaffen. In hetgeen [appellante] in hoger beroep naar voren heeft gebracht is daarom geen grond gelegen om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Dokkum
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018
480.