201705449/1/R2.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Eersel,
en
de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkebogten 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2018, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door B. Joosten zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan omvat de wijk Kerkebogten te Eersel. Het plan maakt onder andere de bouw van woningen aan de Klokstaart 1-15 mogelijk. Volgens de raad is het betreffende plandeel gebaseerd op een verleende omgevingsvergunning voor 8 woningen. In vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan uit 2007, voorziet het plandeel ter plaatse niet langer in 2 blokken met in totaal maximaal 4 woningen, maar in meer woningen die ook aaneengesloten kunnen worden gebouwd. Het totale aantal op grond van het gehele bestemmingsplan te realiseren woningen blijft ten opzichte van het vorige bestemmingsplan gelijk, aldus de plantoelichting.
[appellanten] wonen tegenover de voorziene woningen aan de Klokstaart 1-15. Zij zijn het niet eens met dit plandeel, omdat het plan volgens hen een onaanvaardbare aantasting vormt van hun woonomgeving.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Totstandkoming besluit
3. [appellanten] stellen dat objectieve besluitvorming niet is gewaarborgd en dat de besluitvorming niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Dit omdat de gemeente deel heeft uitgemaakt van de voor het project opgerichte Maatschap Kerkebogten en ambtenaren regelmatig overleg hebben gevoerd met de projectontwikkelaar en de architect. De ambtenaren die het plan moesten toetsen waren volgens hen ook betrokken geweest bij de voorbereiding daarvan.
3.1. De Afdeling stelt voorop dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan niet berust bij ambtenaren, maar bij de raad.
Dat ambtenaren betrokken waren bij de voorbereiding van het plan betekent niet dat objectieve besluitvorming door de raad niet heeft plaatsgevonden of dat het besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Het betoog faalt.
Afspraken over eerdere plannen
4. [appellanten] stellen dat het voorliggende plan, dat aaneengesloten woningen mogelijk maakt, is vastgesteld in strijd met een overeenkomst die met [appellant A] is gesloten. In deze overeenkomst, waarbij een perceel, gelegen achter de [locatie], is verkocht aan de gemeente, is volgens [appellant A], gezien de daarbij gevoegde schets afgesproken dat in de toekomst enkel bebouwing met een vrije ruimte daartussen achter het perceel [locatie] zou worden opgericht. Ter zitting heeft [appellant A] ter toelichting deze schets laten zien, die volgens hem deel uitmaakt van de overeenkomst. Op de schets zijn woningen ingetekend overeenkomstig het voorgaande bestemmingsplan. Volgens [appellanten] mochten zij, gezien de gemaakte afspraken, er vanuit gaan dat de raad in de toekomst enkel open bebouwing achter de [locatie] planologisch mogelijk zou maken.
4.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De raad heeft volgens de plantoelichting onderzocht of een vergroening van het vorige bestemmingsplan kan plaatsvinden in combinatie met het bieden van ruimte aan meer marktconforme woningtypen. Dit heeft geleid tot het voorliggende bestemmingsplan met een gewijzigd verkavelingsplan, aldus de plantoelichting.
Ter zitting heeft [appellant A] toegelicht dat de verplichting om ter plaatse open bebouwing te realiseren volgens hem volgt uit de bij de overeenkomst gevoegde schets. Uit de door [appellant A] getoonde schets, wat daar ook van zij, blijkt niet dat de raad zich heeft verbonden de daarin opgenomen bebouwing in een bestemmingsplan op te nemen.
Het betoog faalt.
Behoefte
5. [appellanten] stellen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom de wijziging in het voorliggend plan, dat voorziet in woningen die aaneengesloten gebouwd kunnen worden terwijl het voorgaande plan voorzag in 2 blokken met in totaal maximaal 4 woningen, noodzakelijk is in verband met de gewijzigde vraag naar woningen. Volgens [appellanten] is er voldoende aanbod van of zelfs een overschot aan de woningen die het plan in dit segment mogelijk maakt. Volgens hen ontbreekt een toets aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724), moet bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. Onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien dienen in deze vergelijking te worden betrokken. Dit betekent dat deze onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen.
Volgens de plantoelichting brengt de herverkaveling in het ontwikkelgebied geen woningvermeerdering met zich mee. Het plan voorziet niet in een wijziging van functies en voorziet evenmin in meer woningen dan op grond van het voorheen geldende plan op de desbetreffende gronden mogelijk was. Het betreft enkel het, op basis van een gewijzigde verkaveling, opnieuw bestemmen van onbenutte planologische mogelijkheden en het vastleggen van reeds benutte mogelijkheden, aldus de plantoelichting. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat het plan onder deze omstandigheden geen nieuwe stedelijke ontwikkeling inhoudt, juist.
Gelet op het voorgaande hoefde de raad het plan niet te toetsen aan de eisen van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
5.2. Het voorgaande neemt niet weg dat, zoals de Afdeling in de uitspraak van 28 juni 2017 heeft overwogen, aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd. De bestuursrechter beoordeelt, in aanmerking genomen deze onderbouwing, of de mogelijk gemaakte ontwikkeling zodanig is, dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het betrokken bestuursorgaan er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.
De raad heeft gemotiveerd dat het planonderdeel voorziet in kleinere kavels met woningen in het goedkopere segment. Daar is, in tegenstelling tot de grote kavels waar het voorgaande plan in voorzag, volgens de raad behoefte aan. Volgens de plantoelichting is de gewijzigde verkaveling in nauwe samenwerking met de ontwikkelaar opgenomen voor de wijk als geheel. Voor zover [appellanten] stellen dat het type woningen zal resulteren in een overschot in het aanbod, hebben zij dit niet nader onderbouwd.
Gelet op het voorgaande heeft de raad er in redelijkheid van kunnen uitgaan dat binnen de planperiode van 10 jaar behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.
Het betoog faalt.
Beeldkwaliteitsplan
6. [appellanten] stellen dat de bouwmogelijkheden in strijd zijn met het voor het plangebied vastgestelde beeldkwaliteitsplan van augustus 2006, omdat de voorziene woningen aan de Klokstaart 1-15 een massaal aaneengesloten bouwblok zullen vormen. Dit in afwijking van het voorheen geldende bestemmingsplan, dat voorzag in 2 gescheiden woonblokken.
6.1. Zoals hiervoor is overwogen kan de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Uit de plantoelichting blijkt dat de aan het beeldkwaliteitsplan ten grondslag liggende stedenbouwkundige opzet in verband met een veranderde woningmarkt en als gevolg daarvan een ander woningtype is gewijzigd. De raad stelt dat het mogelijk is dat ter plaatse van de Klokstaart 1-15 enige verdichting ontstaat, omdat de woningen als gevolg van de gewijzigde stedenbouwkundige opzet niet meer gesplitst zijn in 2 blokken, maar dat aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan wordt vastgehouden.
[appellanten] hebben niet nader onderbouwd met welke uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan het plan in strijd is. Zo er in het beeldkwaliteitsplan al voorwaarden zouden worden gesteld aan de openheid van de bebouwing heeft de raad daar, gelet op de uitvoerbaarheid van het plan in verband met de gewijzigde woningmarkt, in redelijkheid van kunnen afwijken.
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
7. [appellanten] stellen dat de voorziene woningen aan de Klokstaart 1-15 een inbreuk vormen op hun woonomgeving en hun woongenot aantasten. Zij voeren aan dat hun privacy wordt aangetast, omdat vanuit de voorziene woningen in hun tuinen en woningen kan worden gekeken. Daarnaast stellen zij dat de situering van de woningen zal resulteren in geluidoverlast en zal leiden tot schaduwhinder en vermindering van zonlicht in de wintermaanden. In dat verband verwijzen zij naar de tussenuitspraak van de Afdeling van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3441, waarin de Afdeling over de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 8 woningen aan de Klokstaart heeft geoordeeld dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant A] gelet op de gestelde schaduwhinder aanvaardbaar is. De Afdeling acht in die uitspraak van belang dat de aan het besluit ten grondslag gelegde zonnestudie geen inzicht geeft in de vermindering van zonlicht op zijn perceel in de wintermaanden terwijl de gevolgen volgens [appellant A] in die maanden het grootst zullen zijn. 7.1. De Afdeling heeft ter zitting met partijen vastgesteld dat de afstand tussen de woningen van [appellanten] en de voorziene woningen ongeveer 21 meter bedraagt. De woningen zullen geprojecteerd worden met de achtertuin grenzend aan de achtertuinen van [appellanten].
Een dergelijke ligging van aan elkaar grenzende achtertuinen is in een stedelijke omgeving zoals hier aan de orde niet ongebruikelijk. Gelet op de afstand van 21 meter tussen de bestaande en de nieuwe woningen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de privacy van [appellanten] niet onaanvaardbaar wordt aangetast en dat het plan geen onaanvaardbare geluidsoverlast tot gevolg heeft.
Ten aanzien van de gestelde schaduwhinder en vermindering van zonlicht in de wintermaanden, overweegt de Afdeling als volgt. De schaduwwerking in de winterperiode is onderzocht in een schaduwmodel van Buro ir. Herman Sengers - Van Santvoort van 2 februari 2018 (hierna: het schaduwmodel) dat de raad, ter nadere onderbouwing van zijn eerder ingenomen standpunt dat de gevolgen van de woningbouw voor de schaduwwerking aanvaardbaar zijn, heeft overgelegd. Hieruit blijkt dat alleen op de maatgevende datum van de winterperiode sprake is van enige schaduw in de tuinen als gevolg van de bebouwing die het plan mogelijk maakt.
Weliswaar heeft [appellant A] ter zitting met verwijzing naar foto’s gesteld dat er als gevolg van de bebouwing die het plan mogelijk maakt schaduw zal optreden, maar dit is door de raad ook onderkend. De raad heeft ter zitting toegelicht dat schaduwwerking op de percelen kan optreden als gevolg van het plan, maar dat hij deze schaduwhinder niet onaanvaardbaar acht, omdat schaduwwerking in beperkte mate zal optreden in een beperkte periode.
Gelet op het schaduwmodel, waaruit blijkt dat de bebouwingsmogelijkheden van het plan enkel op de maatgevende datum in de winterperiode zullen leiden tot schaduwwerking op een deel van de tuinen van [appellanten], heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare schaduwhinder.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten].
Het betoog faalt.
Verkeer
8. [appellanten] stellen dat het plan zal leiden tot een grote toename van de verkeersdruk.
8.1. De raad heeft in paragraaf 2.3.5 van de plantoelichting gesteld dat het plan niet voorziet in de uitbreiding van het totaal aantal woningen, waardoor geen substantiële verkeerstoename te verwachten valt ten opzichte van het voorgaande plan.
[appellanten] hebben hun stelling dat het plan ondanks het gelijkblijvend aantal woningen zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de verkeersdruk niet nader onderbouwd. Dat in vergelijking met het plandeel in het vorige bestemmingsplan enkele woningen ter plaatse van de Klokstaart 1-15 meer kunnen worden gebouwd is daarvoor onvoldoende.
Het betoog faalt.
Parkeren
9. [appellanten] voeren aan dat het plan zal leiden tot een toename van de parkeerdruk in de wijk. Zij verwijzen hiervoor naar de tussenuitspraak van 13 december 2017. In deze tussenuitspraak heeft de Afdeling in het kader van de omgevingsvergunning die de bouw van de woningen aan de Klokstaart mogelijk maakt geoordeeld dat niet deugdelijk is gemotiveerd dat na realisering van het bouwplan voldoende parkeergelegenheid aanwezig zal zijn hetzij op eigen terrein danwel in het openbaar gebied in de omgeving van het gebied.
9.1. De raad heeft toegelicht dat binnen de bestemming "Verkeer" voldoende flexibiliteit is om het gewenste aantal parkeerplaatsen te realiseren. Tevens moet op basis van de planregels het parkeren in stand worden gehouden, dit geldt zowel binnen de woonbestemmingen als binnen de verkeersbestemming. Dat niet bij alle woningen een garage wordt gerealiseerd, betekent niet dat er niet voldoende opstelplaatsen voor auto’s zijn, op eigen terrein dan wel in het openbaar gebied. Er kan worden voldaan aan de parkeernorm, aldus de raad.
9.2. Bij verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen moet op grond van artikel 13, lid 13.1, van de planregels worden voldaan aan de parkeernormen uit het geldende parkeerbeleidsplan.
Aan het plandeel is de bestemming "Woongebied", toegekend. Op grond van artikel 7, lid 7.1 onder f van de planregels zijn deze gronden mede bestemd voor parkeervoorzieningen. Ook het aangrenzend plandeel, met de bestemming "Verkeer - verblijfsgebied", is op grond van artikel 5, lid 5.1 onder b, van de planregels mede bestemd voor parkeervoorzieningen.
Het plan maakt volgens de raad, gezien de bestemmingen die aan het bestreden plandeel en het daaraan grenzende plandeel zijn gegeven, de realisatie van de voor de toegelaten woningen benodigde parkeerplaatsen mogelijk.
[appellant A] heeft ter zitting niet weersproken dat de benodigde parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd maar gesteld dat de deze ten koste zullen gaan van groen. Die stelling is door de raad gemotiveerd weersproken. Volgens de raad is niet uitgesloten dat ter plaatse van de woningen een groenstrook verdwijnt, maar zal per saldo niet meer groen in de omgeving verloren gaan.
Gezien het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de benodigde parkeerplaatsen op grond van het plan kunnen worden aangelegd en niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan.
Dit laat overigens onverlet dat bij verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van de voorziene woningen dient te worden getoetst op welke wijze aan artikel 13, lid 13.1, van de planregels wordt voldaan. Dat staat hier niet ter beoordeling.
Het betoog faalt.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Pans w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
429-865.