201708044/1/A2.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2017 in zaak nr. 16/5296 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van haar recht op kinderopvangtoeslag over 2013 en 2014 gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. Aydogan-Kutuk, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluiten van 12 juni 2015 en 29 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor de jaren 2013 en 2014 definitief vastgesteld op nihil als gevolg waarvan [appellante] de eerder aan haar toegekende voorschotten moet terugbetalen. Het verzoek van [appellante] om deze besluiten te herzien heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover het gaat over de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2014, afgewezen. Volgens de dienst is uit een onderzoek van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD) gebleken dat [appellante] een deel van de aan het [gastouderbureau] betaalde kosten voor opvang weer teruggestort heeft gekregen. Hieruit volgt dat niet alle kosten zijn voldaan, zodat geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Uit het onderzoek van de FIOD is tevens naar voren gekomen dat de kinderen van [appellante] niet bekend zijn bij de [gastouder], zodat vast is komen te staan dat haar kinderen in de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 maart 2014 geen opvang hebben genoten. Verder heeft [appellante] de kosten van de opvang bij [kinderopvang] in de periode 1 november 2014 tot met 31 december 2014 niet voldaan, zodat in zoverre evenmin recht op kinderopvangtoeslag bestaat, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante], voor zover dat betrekking heeft op de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2014, terecht heeft afgewezen. Gelet op de bevindingen in het FIOD onderzoek en de verklaring van de gastouder dat zij de kinderen van [appellante] niet heeft opgevangen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] over de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 maart 2014 geen recht op kinderopvangtoeslag heeft. Over de periode 1 november 2014 tot en met 31 december 2014 staat vast dat deze kosten niet binnen twee maanden na afloop van het berekeningsjaar zijn voldaan, aangezien gebleken is dat deze pas op 24 november 2015 aan de deurwaarder zijn betaald. De dienst heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de kosten te laat zijn voldaan. Dat [appellante] wegens persoonlijke omstandigheden niet in staat was om de kosten eerder te voldoen, maakt dit niet anders, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is aangetoond dat alle kosten voor opvang in de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2013 zijn voldaan. Zij heeft correct gehandeld en aan alle wettelijke voorschriften voldaan, waaronder het betalen van de kosten aan het gastouderbureau. Dat een deel van de kosten is teruggestort dient niet aan haar toegerekend te worden, nu het gastouderbureau als professionele partij verantwoordelijk was voor de juiste betalingen, aldus [appellante].
Verder betoogt zij dat evenmin aan haar kan worden toegerekend dat uit onderzoek van de FIOD en een verklaring van de gastouder zou blijken dat de overeenkomsten mogelijk valselijk zijn opgemaakt. Het gastouderbureau was een professionele partij, zodat zij van de juistheid van de overeenkomsten uit mocht gaan. Bovendien is volgens [appellante] niet duidelijk onder welke omstandigheden en derhalve met welk motief de verklaring van de gastouder is afgelegd.
Over het oordeel van de rechtbank over de periode 1 november 2014 tot en met 31 december 2014, stelt [appellante] dat deze kosten alsnog zijn betaald. Dat deze kosten pas later zijn voldaan had te maken met haar persoonlijke en financiële situatie. Het vaststellen van haar recht op kinderopvangtoeslag over het gehele jaar 2014 op nihil is dan ook niet rechtvaardig, aldus [appellante].
3.1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
[gastouderbureau]
3.2. In de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 maart 2014 heeft [appellante] kinderopvangtoeslag aangevraagd voor opvang bij [gastouder] via het [gastouderbureau].
3.3. Uit artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) volgt dat een ouder aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gaat om gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Verder volgt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2829) uit artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, zoals deze bepaling ten tijde van belang gold, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte daarvan is. Hieruit volgt dat het aan [appellante] als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag is om aan te tonen wat de kosten van kinderopvang waren en dat zij deze kosten volledig heeft voldaan. 3.4. [appellante] heeft overeenkomsten overgelegd die zij gesloten heeft met [gastouderbureau]. In de overeenkomsten is vermeld dat haar twee kinderen in 2013 en 2014 zijn opgevangen door de [gastouder]. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is dat [appellante] daadwerkelijk kinderopvang heeft genoten via [gastouderbureau]. Uit het door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde onderzoek van de FIOD volgt dat in de administratie van het gastouderbureau is vermeld dat [appellante] feitelijk geen gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang. Verder is in het onderzoek een verklaring van [gastouder] opgenomen waarin zij heeft verklaard dat zij enkel kinderen van de [familie A], [familie B] en [familie C] heeft opgevangen en dat zij meer overeenkomsten heeft getekend. Uit deze gegevens volgt volgens de Belastingdienst/Toeslagen eveneens dat [appellante], anders dan vermeld in de met [gastouderbureau] gesloten overeenkomsten, feitelijk geen opvang heeft genoten. [appellante] heeft geen gegevens overgelegd waarmee zij aangetoond heeft dat zij in de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 maart 2013 daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang via het gastouderbureau. Dat het gastouderbureau zoals [appellante] stelt een professionele partij was, laat onverlet dat zij als begunstigde van de kinderopvangtoeslag verantwoordelijk blijft voor de door haar ingediende aanvraag.
3.5. Verder volgt uit de door [appellante] overgelegde jaaropgave 2013 van [gastouderbureau] dat de kosten voor opvang voor haar twee kinderen in de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2013 in totaal € 9.047,50 bedroegen. Niet in geschil is dat alle door [appellante] te betalen kosten aan het gastouderbureau zijn voldaan. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is in het door de FIOD verrichte onderzoek naar het gastouderbureau evenwel gebleken dat [appellante] delen van de betaalde bedragen terug heeft ontvangen. [appellante] heeft dit niet betwist. Hieruit volgt dat een deel van de kosten niet is betaald, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag in het jaar 2013. Dat het gastouderbureau zoals [appellante] stelt een professionele partij was, laat, zoals hiervoor overwogen, onverlet, dat zij als begunstigde van de kinderopvangtoeslag verantwoordelijk blijft voor de door haar ingediende aanvraag. Het had op haar weg gelegen om na te vragen of de terugbetalingen correct waren. De gevolgen van het terugstorten van het geld, en daarmee het niet-betalen van een deel van de kosten voor kinderopvang zoals vereist op grond van de Wkkp, komen voor haar rekening. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een deel van de kosten voor kinderopvang in 2013 niet is voldaan.
3.6. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van haar recht op kinderopvang voor het jaar 2013, voor zover het gaat om de periode 1 augustus tot en met 31 december, en voor het jaar 2014, voor zover het gaat om de periode 1 januari tot en met 31 maart, heeft mogen afwijzen.
[kinderopvang]
3.7. In de periode 1 november 2014 tot en met 31 december 2014 heeft [appellante] gebruik gemaakt van kinderopvang bij [kinderopvang]. Zoals hiervoor overwogen, moet degene die kinderopvangtoeslag ontvangt aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 19 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:497), brengen de achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna worden voldaan. 3.8. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in dit geval voor de termijn waarin de kosten van kinderopvang moeten zijn voldaan aansluiting gezocht bij artikel 11f van de Regeling Wkkp, waarin die termijn voor gastouderopvang is geregeld. Dit betekent dat betalingen die het berekeningsjaar 2014 betreffen tot 1 maart 2015 door de Belastingdienst/Toeslagen als tijdig worden beschouwd. Betalingen na die datum worden volgens de dienst slechts in bijzondere omstandigheden geaccepteerd.
3.9. Uit de door [appellante] overgelegde jaaropgave 2014 van [kinderopvang] volgt dat de kosten voor opvang in de periode 1 november tot en met 31 december 2014, € 3.036,08 bedroegen. Niet in geschil is dat voor de betaling van deze kosten een betalingsregeling tussen [appellante] en een deurwaarderskantoor is getroffen. Op grond van deze betalingsregeling heeft [appellante] vanaf 3 februari 2015 tot en met 24 november 2015 in vaste maandelijkse termijnen in totaal een bedrag van € 3.306,20 aan [kinderopvang] voldaan.
3.10. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] heeft aangetoond dat zij de kosten voor de opvang in november en december 2014 heeft betaald. Uit het voorgaande volgt dat de betalingsregeling direct na de opvangperiode is getroffen. Verder is korte tijd na het berekeningsjaar gestart met het betalen van de kosten. Nu de totale kosten in dit geval vervolgens zonder onderbreking tot 24 november 2015 in vaste maandelijkse bedragen zijn voldaan, is de Afdeling van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de betalingen die gedaan zijn na 1 maart 2015 niet aan de opvang zoals genoten in de periode 1 november tot en met 31 december 2014 kunnen worden toegerekend. Dat de betalingsregeling niet op initiatief van [appellante] is getroffen, zoals de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting naar voren heeft gebracht, doet daar niet aan af. Vaststaat immers dat de kosten met de betalingsregeling volledig zijn betaald aan het kinderdagverblijf.
Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van haar recht op kinderopvangtoeslag, voor zover het verzoek ziet op de periode 1 november 2014 tot en met 31 december 2014, ten onrechte afgewezen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het de opvang door [kinderopvang] in de periode 1 november 2014 tot en met 31 december 2014 betreft. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 juni 2016 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het de opvang door [kinderopvang] in de periode 1 november 2014 tot en met 31 december 2014 betreft. De Belastingdienst/Toeslagen dient in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2017 in zaak nr. 16/5296, voor zover het de opvang door [kinderopvang] in de periode 1 november 2014 tot en met 31 december 2014 betreft;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. bevestigt die uitspraak voor het overige;
V. vernietigt het besluit van Belastingdienst/Toeslagen van 25 juni 2016, kenmerk BOB KO, voor zover het de opvang door [kinderopvang] in de periode 1 november 2014 tot en met 31 december 2014 betreft;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizend vier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 296,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
674. Bijlage
Artikel 18 van de Wet inkomensafhankelijke regelingen
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
4. Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming. Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming ambtshalve bepalen.
Artikel 1.5 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp)
1. Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
[..]
Artikel 1.7 van de Wkkp
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
2. De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per opvangsoort verschillend worden vastgesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
4. Het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking wordt genomen bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep verschillend kan worden vastgesteld, niet te boven.
Artikel 11f van de Regeling Wkkp
De vraagouder betaalt periodiek de kosten voor gastouderopvang uiterlijk binnen twee kalendermaanden na afloop van het tijdvak waarover de kosten op grond van de overeenkomst worden berekend.