201702002/1/A1.
Datum uitspraak: 18 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], gevestigd te Hengelo,
2. [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], allen wonend te Hengelo,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft het college het verzoek van [belanghebbende] om een laad- en losplaats aan te wijzen aan de [locatie 1] te Hengelo afgewezen en een laad- en losplaats aangewezen aan de [locatie 2] te Hengelo op maandag tot en met vrijdag van 8.00 uur tot 19.00 uur.
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2015 in zaak nr. 14/1122 heeft de rechtbank Overijssel, voor zover thans van belang, het door [belanghebbende] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2647, heeft de Afdeling het door [belanghebbende] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 27 mei 2014 ongegrond is verklaard, het door [belanghebbende] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 mei 2014 vernietigd en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het college opnieuw besloten op het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar en daarbij het besluit van 16 oktober 2012 gehandhaafd voor zover het verzoek om een laad- en losplaats aan te wijzen aan de [locatie 1] is afgewezen en herroepen voor zover daarbij een laad- en losplaats is aangewezen aan de [locatie 2].
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2018, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [appellant sub 2C], en het college, vertegenwoordigd door M.S. van Dijk en P.A. Leemker, zijn verschenen.
Overwegingen
Achtergrond
1. [belanghebbende] drijft een supermarkt/slagerij aan de [locatie 2], op de hoek met de Boekeloseweg. Op 9 mei 2010 heeft [belanghebbende] het college verzocht om een laad- en losplaats aan te wijzen aan de [locatie 1] ten behoeve van de supermarkt/slagerij. [appellant sub 1], gevestigd aan de Boekeloseweg 112, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], destijds wonend aan de [locatie 3], en [appellant sub 2C], destijds eigenaar van de woning aan de [locatie 1], hebben zich tegen deze locatie als laad- en losplaats gekeerd. Vervolgens heeft het college aan de [locatie 2] een laad- en losplaats ten behoeve van de supermarkt/slagerij aangewezen, waarmee [belanghebbende] zich niet kon verenigen, omdat die plek volgens haar ongeschikt is.
1.1. In de uitspraak van 5 oktober 2016 heeft de Afdeling overwogen dat een laad- en losplaats aan de [locatie 1] niet meer mogelijk is vanwege de verlening van een omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg op die plek. Volgens de Afdeling betekent die omstandigheid niet dat het college in redelijkheid een laad- en losplaats aan de [locatie 2] heeft kunnen aanwijzen. Naar het oordeel van de Afdeling had het college in het besluit van 27 mei 2014 niet deugdelijk gemotiveerd waarom die locatie vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is, mede in het licht van de kritiek daarop in het rapport "Expertiserapport Verkeersbesluit [locatie 2] te Hengelo" van Odaci Advies van 7 januari 2013.
Ontvankelijkheid
2. Ter zitting is vastgesteld dat [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] hun woningen aan de Boekeloseweg hebben verkocht en zijn verhuisd waardoor zij niet langer in de nabijheid van de supermarkt/slagerij van [belanghebbende] wonen. Onder deze omstandigheden hebben zij geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Hun beroep is niet-ontvankelijk.
Het besluit van 24 januari 2017
3. Bij het thans bestreden besluit van 24 januari 2017 heeft het college nogmaals bezien welke mogelijkheden er zijn voor het aanwijzen van een laad- en losplaats in de omgeving van [belanghebbende]. Daarbij is vastgesteld dat er feitelijk vier locaties mogelijk zijn voor een laad- en losplaats, maar dat geen van die locaties minder nadelen met zich brengt voor de verkeersveiligheid en de doorstroming dan de huidige situatie waarbij geen laad- en losplaats is aangewezen. Om die reden besluit het college om de afwijzing van het verzoek om een laad- en losplaats aan de [locatie 1] te handhaven en de aanwijzing van een laad- en losplaats aan de [locatie 2] in te trekken.
Wettelijk kader
4. Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) luidt:
"1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. […]"
In artikel 15, eerste lid, van de Wvw, in samenhang met artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer en hoofdstuk E van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, is bepaald dat plaatsing of verwijdering van het bord 'Gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen' moet geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer luidt: "De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen."
Het beroep
5. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte geen laad- en losplaats aan de [locatie 2] heeft aangewezen, omdat dat volgens haar voor alle partijen de beste oplossing is. Zij wijst erop dat de bevoorrading vaak plaatsvindt vanaf het plaatsje achter de supermarkt/slagerij, waarvoor over haar bedrijfsterrein moet worden gereden. Doordat geen laad- en losplaats is aangewezen, zal het onbevoegd betreden van haar bedrijfsterrein blijven doorgaan, aldus [appellant sub 1].
5.1. De [locatie 2] is één van de vier locaties die het college in het besluit heeft beschouwd. In het besluit staat over die locatie dat het oprijzicht naar de weg vanaf de uitrit aan de [locatie 2] wordt beperkt wanneer gebruik wordt gemaakt van de laad- en losplaats. Volgens het college wegen de voordelen die het aanwijzen van een laad- en losplaats op die locatie heeft voor de bevordering van de verkeersveiligheid en de doorstroming in de Boekeloseweg, niet op tegen de nadelen voor de verkeersveiligheid in de Breemarsweg.
5.2. Bij het nemen van een verkeersbesluit komt het college beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw. Het is aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een verkeersbesluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient te toetsen of de uitleg die het college aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg niet te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dit geldt ook in het geval dat, zoals hier aan de orde, het college weigert een verkeersbesluit te nemen.
5.3. [appellant sub 1] heeft de in het besluit vermelde nadelen voor de verkeersveiligheid van een laad- en losplaats aan de [locatie 2] niet betwist. Haar belang dat niet meer over haar bedrijfsterrein wordt gereden om te laden en lossen op het plaatsje achter de supermarkt/slagerij, valt niet onder de in artikel 2 van de Wvw vermelde belangen die ten grondslag kunnen liggen aan een verkeersbesluit. Nu voorts niet langer in geschil is dat een laad- en losplaats aan de [locatie 2] uit verkeerskundig oogpunt ongeschikt is, heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten geen laad- en losplaats aan de [locatie 2] aan te wijzen.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] betoogt dat het college er in het besluit ten onrechte van uitgaat dat per week 4 tot 6 laad- en losbewegingen plaatsvinden bij de supermarkt/slagerij. Volgens haar worden er dagelijks goederen geladen of gelost in meer dan tien verschillende voertuigen.
6.1. In het besluit staat vermeld dat uit het door [belanghebbende] voorgestelde alternatief blijkt dat er inmiddels sprake is van slechts 4 tot 6 laad- en losmomenten per week. In het rapport "Voorkeursvariant laad- en losplek Boekeloseweg te Hengelo" van Odaci Advies van 26 oktober 2016, waarin [belanghebbende] het door haar gewenste alternatief voorstelt, staat op blz. 6 dat de frequentie van het aantal laad- en losbewegingen is gemeten op ca. 4 tot 6 keer per week. Zoals onder 3 is overwogen, heeft het college aan het besluit ten grondslag gelegd dat geen van de feitelijk mogelijke locaties voor een laad- en losplaats minder nadelen met zich brengt voor de verkeersveiligheid en de doorstroming dan de huidige situatie waarbij geen laad- en losplaats is aangewezen. Hoewel het college in het besluit het door [belanghebbende] vermelde aantal laad- en losbewegingen aanhaalt, kan uit het besluit niet worden opgemaakt dat dat aantal ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om geen laad- en losplaats aan te wijzen. In het verweerschrift bevestigt het college dat het aantal laad- en losbewegingen niet doorslaggevend is geweest bij het besluit om geen laad- en losplaats aan te wijzen. Gelet daarop is de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat meer dan 4 tot 6 laad- en losbewegingen per week plaatsvinden, niet van belang voor de rechtmatigheid van het besluit.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Zoals onder 2 overwogen, is het beroep van [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2018
687.