201704330/1/R6.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Honselersdijk, gemeente Westland,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Naaldwijk, gemeente Westland,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "N213 Dijkweg-Middel Broekweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2018, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, en de raad, vertegenwoordigd door B.C. Honselaar, S. ten Hoven en ing. M. de Loos, bijgestaan door mr. J.H.A. van der Grinten en mr. L.W. Feenstra, beiden advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. De raad stelt dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is omdat het beroepschrift, in strijd met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), niet vermeldt wat het adres is van [appellant sub 2].
1.1. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb luidt: "Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener."
1.2. Het beroepschrift van [appellant sub 2] vermeldt het adres van de gemachtigde die namens [appellant sub 2] beroep heeft ingesteld. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat [appellant sub 2] ten kantore van die gemachtigde domicilie heeft gekozen. Hiermee is naar het oordeel van de Afdeling voldaan aan het vereiste dat is neergelegd in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, dat ertoe strekt de correspondentie tussen de indiener van het beroepschrift en het bestuursorgaan te bevorderen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7438). Het betoog faalt.
Het toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het plan
3. Het plan voorziet in een verbreding van de N213 (Burgemeester Elsenweg) over het tracé Middel Broekweg-Dijkweg. Dit project staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van een doorgaande samenhangende verbetering van de infrastructuur in het Westland. Het plangebied beslaat het tracé van de N213 tussen de Middel Broekweg (N466) tot circa 100 m voorbij het kruispunt met de Dijkweg, alsmede de aanliggende delen van de Dijkweg en gronden van nieuwe parkeerplaatsen ten noorden van het Lentiscollege.
Inleiding
4. [appellant sub 1] woont op de [locatie 1]. Zijn perceel grenst direct aan het plangebied. [appellant sub 2] is eigenaar van de woningen op de [locatie 2] en [locatie 3] en de [locatie 4]. Deze woningen zijn gelegen op afstanden tussen de circa 20 en 80 m van het plangebied.
Het beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] betoogt dat op grond van hetgeen het plan mogelijk maakt niet is uitgesloten dat de verbreding van de N213 ook ter hoogte van zijn woningen leidt tot een reconstructie van de weg. Volgens hem is dat met het oog op mogelijke vervolgprocedures voor hem van belang.
5.1. Voor wijzigingen op of aan een bestaande weg geldt op grond van de systematiek van de Wet geluidhinder, zoals neergelegd in artikel 99, gelezen in samenhang met de in artikel 1 van deze wet neergelegde definitiebepaling van het begrip reconstructie van een weg, een beoordeling in twee stappen. Voor elke geluidsgevoelige bestemming wordt op grond van de Wet eerst de geldende ‘grenswaarde’ bepaald. Vervolgens wordt bezien of deze grenswaarde in de toekomstige situatie, in de regel tien jaar na realisatie van het project, met 2 dB of meer overschreden wordt. Als dit het geval is dan is er volgens de Wet geluidhinder sprake van een ‘reconstructie van een weg’ en moeten geluidsmaatregelen worden overwogen.
5.2. Ten behoeve van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de verbreding van de N213 tussen Middel Broekweg en Dijkweg te Naaldwijk naar 2x2 rijstroken. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport ‘Verbreding N213 Naaldwijk, Akoestisch onderzoek in het kader van bestemmingsplanwijziging’ van 30 november 2016. De conclusie die in dit rapport wordt getrokken is dat als gevolg van de verbreding van de N213 voor 57 woningen sprake is van een toename van 2 dB of meer. Bij de meeste van deze woningen is sprake van reconstructie vanwege het slopen van het scherm ter hoogte van het Burgemeester Elsenpark. In de omgeving Kranenburglaan is de reconstructie toe te schrijven aan het feit dat de wegas verder van het bestaande scherm komt te liggen, waardoor het afschermend effect afneemt. Voor het aandachtsgebied voor de Dijkweg is voor geen enkele geluidgevoelige bestemming sprake van een toename van 2 dB of meer. Voor de Dijkweg zijn dan ook geen aanvullende geluidreducerende maatregelen noodzakelijk. Aldus is het feitelijke toekomstige gebruik van het plangebied onderzocht en is de uitkomst daarvan dat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2] geen sprake is van een reconstructie van de weg. Gelet daarop behoeft de ter zitting opgeworpen vraag of de invoegstrook in juridische zin als (extra) rijstrook moet worden gekwalificeerd geen beantwoording.
Met betrekking tot het betoog dat het plan meer mogelijk maakt dan het wegprofiel zoals dat in de plantoelichting nader uiteen is gezet en dat uitgangspunt is geweest voor het verrichte akoestisch onderzoek - te weten een verbreding van de weg en realisering van extra rijstroken - heeft de raad ter zitting toegezegd dat dat op grond van dit bestemmingsplan niet aan de orde is. Gelet op de ter plaatse lopende ventweg bestaat ook geen ruimte voor die verbreding en voorts heeft de provincie eerder aangegeven zich niet met die verbreding te kunnen verenigen. Onder deze omstandigheden heeft de raad dit als een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden mogen aanmerken.
Het betoog faalt.
6. Ter zitting heeft [appellant sub 2] nader toegelicht dat in het licht van het door de raad ingediende verweerschrift zijn belang bij zijn resterende beroepsgronden is komen te vervallen. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding deze gronden inhoudelijk te bespreken.
Het beroep van [appellant sub 1]
7. [appellant sub 1] betoogt, samengevat weergegeven, dat het bestemmingsplan ter plaatse van zijn woning tot een, met name voor fietsers, verkeersonveilige situatie leidt en om die reden in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert hij aan dat ten onrechte is gekozen het verkeerslicht op de voor zijn woning gelegen ventweg op te heffen en de ontsluiting van zijn perceel, via een scherpe bocht, te laten verlopen via de nieuwe fietsstraat waarin het plan voorziet.
7.1. De raad heeft nader toegelicht dat in het kader van de wegverbreding is verkend hoe de fietsoversteek dient te worden aangepast.
Aan de Dijkweg wordt gewerkt aan een verkeersveiligere fietsoversteek. Hiervoor wordt de zuidelijke fietsersoversteekplaats verwijderd. Fietsers worden, komend vanuit het zuiden, door twee nieuw aan te leggen fietsbruggen over het kruispunt geleid, waarna wordt aangetakt op de bestaande fietspaden in oostelijke, westelijke en noordelijke richtingen.
Daarnaast is de mogelijkheid benut om de kruising met de Dijkweg verder te verbeteren op zowel doorstroming als verkeersveiligheid voor overstekende fietsers door het verplaatsen van de uitrit van het [bedrijf]. Om voor het bedrijf een nieuwe ontsluiting te realiseren is met medewerking van de provincie Zuid-Holland een vierde aansluiting, alsmede een fietstunnel, ontworpen op de eerstvolgende rotonde op dit traject van de N213. Deze ontwikkeling wordt geregeld in het bestemmingsplan "Elsenbosch."
7.2. Uit de door de raad gegeven toelichting volgt, dat het hier gaat om een pakket van wijzigingen en maatregelen, waarvoor is gekozen ten behoeve van een goede doorstroming van het verkeer op het kruispunt en een veilige afwikkeling van het fietsverkeer. Zoals de raad ter zitting nader heeft toegelicht, past het huidige verkeerslicht op de ventweg - dat feitelijk dient ter privégebruik voor [appellant sub 1] - niet in de nieuwe situatie, omdat die juist ten koste van de doorstroming gaat. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich, alle betrokken belangen tegen elkaar afwegend, niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 1] evenmin aannemelijk weten te maken dat het bestemmingsplan ter plaatse van zijn woning tot een dusdanig verkeersonveilige situatie leidt, dat het plan op dat punt strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening en de raad het om die reden niet in redelijkheid aldus heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.
w.g. Daalder w.g. Wijker-Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
562.