ECLI:NL:RVS:2011:BT7438

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101213/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • A. Hammerstein
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie door het college van burgemeester en wethouders van Heusden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heusden tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het college had op 25 februari 2010 een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van informatie afgewezen. Vervolgens verklaarde het college op 11 juni 2010 het bezwaar van [wederpartij] niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde echter op 20 december 2010 dat het bezwaar van [wederpartij] gegrond was en vernietigde het besluit van 11 juni 2010. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de uitspraak van de rechtbank.

Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 5 september 2011 werd de zaak behandeld, waarbij zowel het college als [wederpartij] vertegenwoordigd waren door hun respectieve gemachtigden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het college belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, ondanks het feit dat het college inmiddels een nieuw besluit had genomen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [wederpartij] had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door domicilie te kiezen op het adres van zijn gemachtigde.

De Afdeling oordeelde dat het college niet had aangetoond dat er twijfel bestond over de identiteit of belanghebbendheid van [wederpartij]. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij]. De uitspraak bevestigde de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de vereisten van de Awb en de rechten van belanghebbenden.

Uitspraak

201101213/1/H3.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heusden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 december 2010 in zaak nr. 10/2094 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], gemeente Woensdrecht,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2010 heeft het college een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van informatie afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2010, verzonden op 22 december 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 juni 2010 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Leijtens en mr. F.D.L. Koesen, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. W.H. Janssen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Janssen en Partner, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover thans van belang, bevat het bezwaarschrift het adres van de indiener.
Ingevolge artikel 6:6, voor zover thans van belang, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan
artikel 6:5 mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Bij brief van 7 april 2010 heeft het college Janssen als gemachtigde van [wederpartij] in de gelegenheid gesteld om het adres van [wederpartij] in het door hem namens [wederpartij] ingediende bezwaarschrift te vermelden. Bij brief van 8 april 2010 heeft Janssen te kennen gegeven dat [wederpartij] bij de indiening van het bezwaarschrift domicilie heeft gekozen op het adres van Janssen als gemachtigde en heeft hij erop gewezen dat dit adres staat vermeld in het bezwaarschrift. Bij besluit van 11 juni 2010 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is voldaan aan het vereiste als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu [wederpartij] bij de indiening van zijn bezwaarschrift domicilie heeft gekozen op het adres van zijn gemachtigde Janssen, is voldaan aan het vereiste als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Zij heeft voorts overwogen dat indien in een concrete zaak twijfel bestaat omtrent de identiteit of belanghebbendheid, waarvan in dit geval niet is gebleken, het op de weg van het college ligt om hierover nadere gegevens te vragen.
2.4. [wederpartij] heeft betoogd dat het college met het verstrekken van de door hem verzochte informatie geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling is evenwel van oordeel dat indien de rechtbank een besluit van een bestuursorgaan heeft vernietigd en het bestuursorgaan met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit heeft genomen, het bestuursorgaan in beginsel belang behoudt bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Van omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden is de Afdeling niet gebleken. Het college is daarom ontvankelijk in zijn hoger beroep.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat domicilie kiezen op het adres van een gemachtigde niet hetzelfde is als het vermelden van het adres van de indiener als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Indien domicilie wordt gekozen is het volgens het college niet mogelijk om vast te stellen of bezwaar wordt gemaakt namens een bestaand persoon en of deze als belanghebbende bij een besluit kan worden aangemerkt. Weliswaar is belanghebbendheid bij een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur niet relevant, maar gelet op de dwingendrechtelijke vereisten van artikel 6:5 van de Awb dient in alle zaken aan dit artikel te zijn voldaan. Voorts voert het college aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat met het oog op het vergoeden van de kosten in de bezwaarfase het werkelijke adres van de indiener van belang is om vast te stellen of enige relatie bestaat tussen de indiener en de gemachtigde en of door een derde beroepsmatig rechtsbijstand wordt verleend.
2.5.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [wederpartij], door in zijn bezwaarschrift domicilie te kiezen op het adres van zijn gemachtigde Janssen, heeft voldaan aan het vereiste neergelegd in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Aan dat vereiste kan ook worden voldaan door het opgeven van een postadres van een andere persoon, zoals de gemachtigde. Het vereiste strekt ertoe de correspondentie tussen de bezwaarmaker en het bestuursorgaan te bevorderen. In hetgeen het college heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het, in geval van twijfel over de identiteit of belanghebbendheid van een bezwaarde, het op de weg van het college ligt om nadere gegevens te vragen teneinde daarover duidelijkheid te verkrijgen. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heusden tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Heusden een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011
312-697.