ECLI:NL:RVS:2018:1204

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
201705625/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitenrand 2012, partiële herziening 2017, beroep tegen vaststelling door de raad van de gemeente Eemnes

Op 3 juli 2017 heeft de raad van de gemeente Eemnes het bestemmingsplan "Buitenrand 2012, partiële herziening 2017" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, alsook [appellante sub 2], beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 maart 2018 behandeld. De appellanten betogen dat de plantoelichting niet in overeenstemming is met de planregels en vrezen voor onaanvaardbare lichthinder door verlichting bij paardenbakken. De Afdeling overweegt dat de plantoelichting geen bindende betekenis heeft en dat de planregels voldoende waarborgen bieden tegen lichthinder. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen wordt ongegrond verklaard.

Daarnaast betoogt [appellante sub 2] dat de bestemming "Agrarisch-3" haar belemmerd in de exploitatie van haar tuincentrum. De raad stelt dat er geen concreet initiatief is ingediend voor de verplaatsing van het tuincentrum, waardoor er geen rekening mee gehouden hoefde te worden bij de vaststelling van het plan. De Afdeling concludeert dat het beroep van [appellante sub 2] voor een deel niet-ontvankelijk is en voor het overige ongegrond. De beslissing van de raad wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201705625/1/R2.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], en anderen,
2.    [appellante sub 2], (hierna: [appellante sub 2]) gevestigd te [plaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Eemnes,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitenrand 2012, partiële herziening 2017", vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft stichting Het Spookbos een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2018, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [appellant sub 1] en [gemachtigde], [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door M. van Geilswijk, en de raad, vertegenwoordigd door A. Testor en J. Nijssen zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en stichting Het Spookbos, vertegenwoordigd door [gemachtigden] gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het bestemmingsplan omvat een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitenrand 2012". De herziening heeft, voor zover hier relevant, betrekking op gronden die zijn gelegen aan de Goyergracht, tussen de gemeentegrens met Laren en de autosnelweg A27. In het plan wordt aan een aantal percelen, gelegen aan de Goyergracht Zuid te Eemnes, tussen de Gooiergracht te Laren en de A27, de bestemming "Agrarisch-3" toegekend. Ook is een aantal regels gewijzigd vastgesteld.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
3.    [appellant sub 1] en anderen wonen nabij de gronden met de bestemming "Agrarisch-3", gelegen aan de Goyergracht. Zij wonen vrijwel allen aan de Gooiergracht te Laren, ten westen van de desbetreffende gronden.
3.1.    [appellant sub 1] en anderen betogen dat naar aanleiding van hun zienswijze de planregels op een aantal punten zijn aangepast, waarmee wordt bewerkstelligd dat op de gronden met de bestemming "Agrarisch-3" geen paardenbakken mogen worden opgericht, maar dat die aanpassingen niet zijn verwerkt in de plantoelichting, zodat de plantoelichting in zoverre afwijkt van de planregels.
3.2.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1] en anderen aldus dat zij aanvoeren dat de plantoelichting in zoverre onjuistheden bevat. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0705, onder 5.1, komt aan de plantoelichting geen bindende betekenis toe. Dit betoog kan reeds daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4.    [appellant sub 1] en anderen vrezen voorts voor onaanvaardbare lichthinder van lichtmasten bij paardenbakken en van overige verlichting, zoals schijnwerpers en verlichting bij stallen. Volgens hen is ten onrechte in de planregels geen totaal lichtverbod opgenomen. Ook ontbreekt het volgens hen in de planregels aan duidelijkheid over de plaatsing, vorm en sterkte van lichtbronnen.
4.1.    Artikel 5, lid 5.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Agrarisch - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
b. kwekerijen;
c. agrarische hobbybedrijfjes;
d. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden, waaronder in ieder geval begrepen het behoud en/of herstel van kavelbeplantingen, oever- en slootvegetaties en verkavelingspatronen;
e. paardenstalling;
f. een hovenier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
g. extensief recreatief medegebruik;
h. water;
i. behoud en/of herstel van bestaande waardevolle houtwallen, bomen en boomgroepen;
j. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
k. bouwwerken;
l. oppervlakteverhardingen.
In de bestemming zijn stapmolens niet toegestaan."
Artikel 5, lid 5.2 van de planregels luidt:
"5.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van een bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) / maximum bouwhoogte (m)' is aangeduid;
3. de oppervlakte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingspercentage (%)' is aangeduid; b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1. per bouwvlak is ten hoogste één mestopslag toegestaan, met een oppervlakte van maximaal 10 m² en een hoogte van maximaal 1 meter, mits de bouw of aanleg in ruimtelijke samenhang (direct aansluitend bij) bestaande bebouwing plaatsvindt;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
3. lichtmasten ten behoeve van paardenbakken zijn niet toegestaan;
4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zowel binnen als buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 3 m."
Artikel 5, lid 5.5 van de planregels luidt:
"Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, als bedoeld in 34 lid 1, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een paardenfokkerij;
b. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor containerteelt;
c. het gebruik van gebouwen voor nachtverblijf;
d. het gebruik van buitenverlichting gedurende alle perioden van 23.00 tot 07.00 uur van een jaar, behoudens in geval van een calamiteit met dieren."
4.2.    Uit artikel 5, lid 5.2 onder b sub 3 van de planregels volgt dat lichtmasten ten behoeve van paardenbakken niet zijn toegestaan.
Gelet op het bepaalde in artikel 5, lid 5.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch-3" niet bestemd voor gebruik waarbij in bijzondere mate kunstmatige verlichting zal worden gebezigd. Daarnaast geldt op de gronden met bestemming "Agrarisch-3" op grond van artikel 5, lid 5.5 onder d van de planregels een algeheel verbod op het gebruik van buitenverlichting tussen 23:00 uur en 07:00 uur, behoudens een calamiteit met dieren. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het op de gronden met de bestemming "Agrarisch - 3" toegestane gebruik daarvan zal kunnen leiden tot grootschalig gebruik van kunstmatige verplichting op die gronden. Hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geeft daarom, mede gelet op het in artikel 5, lid 5.5, onder d, van de planregels opgenomen verbod op het gebruik van buitenverlichting in de nachtperiode, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare lichthinder voor [appellant sub 1] en anderen.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellante sub 2]
5.    [appellante sub 2] exploiteert een tuincentrum aan de [locatie]. Zij is voorts eigenaar van een perceel aan de Goyergracht, kadastraal bekend als Eemnes L-11, dat thans gebruikt wordt voor het kweken van planten die in voormeld tuincentrum worden verkocht. Aan het perceel L-11 is in het voorliggende plan de bestemming "Agrarisch-3"gegeven.
6.    [appellante sub 2] betoogt dat ten onrechte artikel 3, lid 3.2 onder b van de planregels uit het voorheen geldende plan, dat het mogelijk maakte trekkassen op te richten op percelen groter dan 2500m2, bij het thans vastgestelde plan is geschrapt, waardoor zij in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd.
6.1.    Artikel 3 van de planregels bevat regels voor gronden met de bestemming "Agrarisch - 1". [appellante sub 2] heeft bij de raad geen zienswijze naar voren gebracht over gronden met de bestemming "Agrarisch - 1". Evenmin heeft zij een zienswijze naar voren gebracht over artikel 3 van de planregels. Het beroep van [appellante sub 2] voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 3, lid 3.2 onder b van de planregels, steunt daarom niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
7.    [appellante sub 2] betoogt dat de aan het perceel L-11 toegekende bestemming "Agrarisch-3" ten onrechte geen tuincentrum mogelijk maakt. In dat verband voert zij aan dat haar huidige tuincentrum te klein is en zij daarom wil uitbreiden. Uitbreiding is niet mogelijk op het perceel waar haar huidige tuincentrum is gevestigd. Zij stelt op 17 augustus 2015 een aanvraag om omgevingsvergunning voor een tuincentrum op dat perceel te hebben ingediend, maar die aanvraag vervolgens te hebben ingetrokken omdat die niet paste binnen het destijds geldende bestemmingsplan. De verplaatsing van het tuincentrum is daarna in het kader van de vaststelling van de "Kernrandvisie Goyergracht Eemnes", besproken, maar daarin uiteindelijk niet als initiatief opgenomen. Voorts heeft [appellante sub 2] in haar zienswijze haar plannen ten aanzien van de verplaatsing voor vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan kenbaar gemaakt, maar voorziet het plan niet in die verplaatsing van het tuincentrum. Volgens [appellante sub 2] heeft de raad daarom bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening gehouden met haar plannen om op het perceel L-11 een tuincentrum op te richten.
7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen voldoende concreet initiatief ten aanzien van de verplaatsing van het tuincentrum bij de raad kenbaar is gemaakt, zodat daar bij de vaststelling van het plan geen rekening mee behoefde te worden gehouden. De raad voert daarbij aan dat het [appellante sub 2] vrij staat een voldoende concreet en gedocumenteerd verzoek om herziening van het bestemmingsplan in te dienen ten behoeve van de door haar gewenste ontwikkeling. Naar aanleiding daarvan zal een inhoudelijke beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van de gewenste ontwikkeling worden uitgevoerd.
7.2.    In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
[appellante sub 2] heeft op 17 augustus 2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een tuincentrum op het perceel L-11 ingediend, maar die aanvraag heeft zij vervolgens weer ingetrokken. Weliswaar heeft zij in de zienswijze gesteld haar tuincentrum te willen verplaatsen van de [locatie] naar het perceel L-11, maar dat initiatief was niet zodanig concreet en ook niet voorzien van zodanige gegevens dat de raad op basis daarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief kon beoordelen. Daarmee hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden.
Het betoog faalt.
Conclusie
8.    Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.
9.    Het beroep van [appellante sub 2] is, voor zover gericht tegen artikel 3, lid 3.2 onder b van de planregels, niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep van de [appellante sub 2] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen artikel 3, lid 3.2 onder b van de planregels;
II.    verklaart de beroepen van [appellante sub 2] voor het overige en het beroep van [appellant sub 1] en anderen geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
325-865.