201609404/2/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2016 in zaak nr. 16/3356 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2966) heeft de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om binnen zes weken na de verzending van die tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] om toekenning van zorgtoeslag over de berekeningsjaren 2008 tot en met 2012 te nemen en dit aan [appellant] en de Afdeling toe te zenden. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 15 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter uitvoering van deze tussenuitspraak het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 2 maart 2016 gegrond verklaard en voor de jaren 2008 tot en met 2012 alsnog zorgtoeslag toegekend. Voorts heeft de Belastingdienst een forfaitaire vergoeding van € 496,00 voor de bezwaarfase toegekend.
[appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Bij brief van 30 november 2017 heeft de Afdeling partijen te kennen gegeven dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 13 mei 2016 in stand te laten en ten onrechte heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2. Gelet hierop is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit.
3. De Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen in de tussenuitspraak opgedragen om opnieuw op het bezwaar van [appellant] te beslissen.
4. Bij besluit van 15 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter uitvoering van deze tussenuitspraak het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 2 maart 2016 gegrond verklaard en voor het jaar 2008 € 553,00, voor het jaar 2009 €693,00, voor het jaar 2010 € 735,00, voor het jaar 2011 €835,00 en voor het jaar 2012 €838,00 aan zorgtoeslag toegekend. Voorts heeft de Belastingdienst een forfaitaire vergoeding van € 496,00 voor de bezwaarfase toegekend.
5. [appellant] heeft in zijn zienswijze, met een beroep op bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), gemotiveerd verzocht om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen tot volledige vergoeding van de werkelijke kosten die hij heeft moeten maken voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsprocedure over de toekenning van zorgtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2012. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen in een volgens hem vergelijkbare zaak het bezwaarschrift van de zorgtoeslaggerechtigde gegrond heeft verklaard zonder dat de rechter in die zaak behoefde te worden betrokken.
5.1. De vergoeding van de kosten in de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsprocedure kan slechts met toepassing van de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb en het Bpb plaatsvinden. In artikel 1 van het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Het bedrag van de kosten wordt forfaitair vastgesteld op grond van artikel 2, eerste lid, van het Bpb en de bijlage van het Bpb. Gelet op dit limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, is voor een volledige vergoeding van de door [appellant] gestelde kosten in bezwaar en beroep in beginsel geen plaats. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen respectievelijk de rechtbank bijzondere omstandigheden had moeten aannemen die nopen tot afwijking van artikel 2, eerste lid, van het Bpb.
Het betoog faalt.
6. In hoger beroep is evenmin reden om bijzondere omstandigheden aan te nemen die nopen tot afwijking van artikel 2, eerste lid, van het Bpb. De Belastingdienst/Toeslagen dient derhalve op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2016 in zaak nr. 16/3356 voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 mei 2016 in stand blijven en haar uitspraak in de plaats treedt van dat besluit;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 15 november 2017 ongegrond;
IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 751,50 (zegge: zevenhonderdeenenvijftig euro en vijftig eurocent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
705.