201706035/1/R2.
Datum uitspraak: 4 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Kruiningen, gemeente Reimerswaal,
en
de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Eindje de Rondte, Kruiningen" vastgesteld.
Bij besluit van 28 juni 2017 is een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van 12 woningen.
De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2018, waar [appellant] en de raad en het college, vertegenwoordigd door M.J. Baas en J. Hoogesteger zijn verschenen. Voorts is daar Duinstate Plantontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] gehoord.
Overwegingen
1. Het bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van 12 woningen, aan de Dirk Jan Blomstraat 23-33 en aan het Eindje de Rondte 10A-10F. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van de in het plan voorziene woningen. [appellant] woont aan [locatie], ten westen van het plangebied.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3. [appellant] betoogt dat de wethouder de raad onjuist heeft voorgelicht door te stellen dat op de informatieavond is gebleken dat omwonenden geen bezwaar tegen het plan hebben. In dit verband voert hij aan dat de informatieavond was bedoeld om omwonenden te informeren, en dat uit de omstandigheid dat op die avond niemand vragen heeft gesteld over het plan of bezwaren tegen het plan kenbaar heeft gemaakt, niet kan worden afgeleid dat omwonenden geen bezwaren tegen het plan hebben.
3.1. De Afdeling stelt voorop dat de gehouden informatieavond geen deel uit maakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure.
Het plan is voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure is op de juiste wijze doorlopen. [appellant] heeft in zijn zienswijze tegen het ontwerp van het plan zijn bezwaren tegen het plan aan de raad kenbaar gemaakt. De raad heeft van anderen geen zienswijze tegen het ontwerp van het plan ontvangen. De raad heeft bij vaststelling van het besluit de zienswijze van [appellant] betrokken en daarop gemotiveerd gereageerd. Niet gebleken is dat de raad niet op alle door [appellant] in zijn zienswijze naar voren gebrachte bezwaren en argumenten is ingegaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre onjuist is voorgelicht.
Het betoog faalt.
4. [appellant] stelt dat de bouw van 12 woningen in het plangebied ernstig afbreuk doet aan het dorpse, open karakter van de straat. In dat verband voert hij aan dat in vergelijking met het voorheen geldende bestemmingsplan, dat voorzag in een kleiner aantal woningen met ieder een eigen oprit, het plan voorziet in bebouwing met een grotere dichtheid en de omgeving drastisch zal veranderen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan het dorpse, open karakter geen afbreuk wordt gedaan. Hij brengt in dit verband naar voren dat de in het plan mogelijk gemaakte woningtypen wat betreft hoogte, dichtheid en bouwmassa aansluiten bij de bestaande woningtypen rond het plangebied.
4.2. Voor zover [appellant] aanvoert dat het voorheen geldende bestemmingsplan voorzag in minder woningen, overweegt de Afdeling als volgt.
In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
4.3. De Afdeling stelt vast dat het plangebied in de kern van Kruiningen ligt. Het plangebied is gelegen in een bestaande woonwijk. Het plangebied wordt ten oosten en ten zuiden omringd door aaneen gebouwde woningen. Ten westen van het plangebied is een aantal vrijstaande woningen gesitueerd. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 12 aaneengesloten woningen met een maximale bouwhoogte van 10 meter en een maximale goothoogte van 6 meter. Deze bouwhoogte en goothoogte zijn vergelijkbaar met die van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. De raad heeft zich onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woningen waarin het plan voorziet wat betreft dichtheid en bouwmassa vergelijkbaar zijn met de omgeving en passend zijn binnen de bestaande woonwijk. Gelet hierop heeft de raad zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan het dorpse, open karakter van het Eindje de Rondte niet aantast.
Het betoog faalt.
5. Verder betoogt [appellant] dat verwezenlijking van het plan zal leiden tot waardevermindering van zijn huis.
5.1. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen en het college de gevraagde vergunning niet heeft kunnen verlenen zonder nadere maatregelen te nemen om schade aan zijn woning te voorkomen. In dit verband voert hij aan dat aannemelijk is dat door trillingen ten gevolge van de heiwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van de voorziene en vergunde woningen schade aan zijn woning zal ontstaan. Volgens hem hadden daarom eisen te worden gesteld aan de wijze van heien, om die trillingen en daarmee gepaard gaande schade te voorkomen.
6.1. De raad en het college hebben toegelicht dat in dit geval geen risico op schade ten gevolge van heiwerkzaamheden bestaat. In dat verband is toegelicht dat bedoelde woningen op minimaal 15 meter afstand van de bestaande bebouwing zullen worden gebouwd. Voorts hebben de raad en het college uiteengezet dat een proefboring is uitgevoerd, om te beoordelen of door harde lagen moet worden geheid. Nu dit niet het geval is blijken te zijn, zijn van de heiwerkzaamheden weinig trillingen te verwachten. Omdat volgens de raad en het college bij weinig trillingen geen risico op schade als gevolg van heiwerkzaamheden te verwachten valt, hebben de raad en het college geen aanleiding gezien nadere maatregelen te nemen.
6.2. De Afdeling stelt voorop dat op de raad de verplichting rust te bezien of het plan kan worden uitgevoerd zonder een onaanvaardbaar risico voor het perceel en de woning van [appellant] (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:571, onder 13.2). De wijze waarop uiteindelijk wordt voorzien in de fundering van de te bouwen woningen is echter een kwestie van uitvoering die in het kader van deze procedure voor zover die ziet op het plan niet aan de orde kan komen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek naar het risico op schade door de heiwerkzaamheden onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hetgeen hij heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan kan worden uitgevoerd zonder een onaanvaardbaar risico voor het perceel en de woning van [appellant].
Het geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college om die reden de omgevingsvergunning voor de bouw van de in het plan voorziene woningen niet heeft kunnen verlenen, zo daartoe een weigeringsgrond zou bestaan.
Het betoog faalt.
7. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018
325-865.