ECLI:NL:RVS:2018:1072

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
201801368/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 maart 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 januari 2018 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag had op 12 februari 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. Zowel de staatssecretaris als de vreemdeling hebben hoger beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris om geen uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank toegewezen, omdat niet aannemelijk was dat de uitspraak in hoger beroep in stand zou blijven. Het verzoek van de staatssecretaris om de vreemdeling en zijn gezin uit te zetten voordat op de hoger beroepen was beslist, werd afgewezen, omdat er geen spoedeisende omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

Het verzoek van de vreemdeling om niet te worden uitgezet en om opvang en verstrekkingen te ontvangen, werd toegewezen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de staatssecretaris geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen totdat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201801368/2/V2.
Datum uitspraak: 28 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 12 februari 2018 in zaak nr. NL18.1700 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft zowel de staatssecretaris als de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Over het verzoek van de staatssecretaris
1.    Het verzoek strekt er primair toe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op de hoger beroepen geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
1.1.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Gelet hierop en op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek in zoverre toe te wijzen.
2.    De staatssecretaris heeft de voorzieningenrechter ook verzocht te bepalen dat de staatssecretaris bevoegd is de vreemdeling en diens gezin uit te zetten voordat op de hoger beroepen is beslist. In dit verband wijst hij erop dat de paspoorten van twee kinderen van de vreemdeling verlopen op 25 augustus 2018 en van een derde kind op 18 november 2018, en dat een gedwongen verwijdering nadien praktisch onmogelijk wordt.
2.1.    De vreemdeling heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.2.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de gevraagde voorziening te treffen. Reeds omdat voor afloop van de onder 2. bedoelde termijn een uitspraak op de hoger beroepen wordt verwacht en de staatssecretaris geen andere spoedeisende omstandigheden heeft gesteld, is er op dit moment geen spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
2.3.    Het verzoek wordt daarom in zoverre afgewezen.
Over het verzoek van de vreemdeling
3.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op de hoger beroepen is beslist en dat hem gedurende die periode opvang en verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden.
3.1.    Gelet op wat is aangevoerd, komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3350, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
Conclusie
4.    De voorzieningenrechter zal bij wijze van voorlopige voorziening bepalen dat de staatssecretaris geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen voordat op de hoger beroepen is beslist. Het verzoek van de staatssecretaris wordt voor het overige afgewezen. Het verzoek van de vreemdeling wordt toegewezen.
5.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen voordat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist;
II.    wijst het verzoek van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor het overige af;
III.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op de hoger beroepen is beslist;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.R.M. Brouwer, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Brouwer
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018
791.