201702428/1/A3.
Datum uitspraak: 28 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2017 in zaak nr. 16/4509 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (lees: Lingewaard).
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.G.A. van Hoogstraten, advocaat te Beuningen, en het college, vertegenwoordigd door F.S.D. de Gama, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant] heeft wegens psychosociale problemen bij woningcorporatie Waardwonen te Huissen een urgentieverklaring aangevraagd. Het contact met zijn vader, bij wie hij in huis woonde, is ernstig en onoplosbaar verstoord. Er is sprake van agressie. Hij staat sinds augustus 2015 onder behandeling van een psycholoog. Nu [appellant] momenteel niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats, slaapt hij doorgaans bij een vriend of in zijn auto. Het college heeft aan de afwijzing een advies van 4 februari 2016 van "Bureau Leijten & Van Hoek advisering en hulp bij woonproblemen" ten grondslag gelegd. Voor het bewonen van zelfstandige woonruimte bestaat geen medische dan wel psychosociale noodzaak. Volgens het college is geen sprake van een contra-indicatie voor kamerbewoning en kan [appellant] zijn woonprobleem oplossen door zelf op zoek te gaan naar goedkope onzelfstandige woonruimte.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat hij zelfredzaam is. Het advies van Bureau Leijten & Van Hoek kon niet tot dat oordeel leiden. Dat bureau kan niet als onafhankelijk worden beschouwd, nu het in opdracht van de gemeente heeft geadviseerd. Voorts is Bureau Leijten & Van Hoek onvoldoende deskundig om vast te stellen of psychische klachten al dan niet een contra-indicatie voor kamerbewoning vormen, aldus [appellant]. Hij heeft verder nog een brief van zijn behandelend psycholoog van 12 september 2016 en een brief van zijn sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van december 2015 overgelegd.
3.1 Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2398) mag een bestuursorgaan, indien uit een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Dat Bureau Leijten & Van Hoek in opdracht van de gemeente is ingeschakeld, betekent, anders dan [appellant] stelt, niet dat dat bureau niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY9901). Verder zijn door [appellant] geen concrete omstandigheden gesteld, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het advies als partijdig zou moeten worden aangemerkt. Bureau Leijten & Van Hoek heeft, zoals het college in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht, zeer ruime ervaring op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg en verzorgt al jaren rapportages voor vrijwel alle woningcorporaties in de regio Arnhem Nijmegen. De medewerkers van dat bureau beschikken over deskundigheid op medisch, psychiatrisch en psychosociaal gebied en zijn te beschouwen als een externe met specifieke deskundigheid. Uit het advies van Bureau Leijten & Van Hoek volgt dat met [appellant] een beoordelingsgesprek heeft plaatsgehad, informatie is opgevraagd bij zijn behandelaar van de forensische polikliniek Kairos en deze informatie in het advies is meegewogen. De enkele stelling van [appellant] dat Bureau Leijten & Van Hoek onvoldoende deskundig is, biedt geen grond voor het oordeel dat het advies ondeskundig dan wel subjectief of niet-inzichtelijk is opgesteld.
De door [appellant] overgelegde verklaringen van zijn behandelend psycholoog en sociaalpsychiatrisch verpleegkundige bieden evenmin grond voor twijfel aan de juistheid van het door Bureau Leijten & Van Hoek uitgebrachte advies. Uit deze verklaringen blijkt dat de grootste spanningsbron voor [appellant] de problematische relatie tussen hem en zijn vader is en dat een rustige woning basisvoorwaarde is om zijn problemen aan te pakken. Daaruit volgt niet dat die situatie door kamerbewoning niet gerealiseerd kan worden. [appellant] heeft met deze verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat een contra-indicatie bestaat voor kamerbewoning.
Voor zover [appellant] ter zitting bij de Afdeling weer heeft aangevoerd dat zijn bewindvoerder hem geen toestemming zou geven voor kamerbewoning wordt overwogen dat [appellant] ter zitting bij de rechtbank heeft aangegeven zich daar niet meer op te beroepen. Hetgeen [appellant] hierover in hoger beroep aanvoert, moet om die reden buiten beschouwing worden gelaten.
Met de enkele stelling ter zitting dat hij geen kamer kan vinden, nu kamers volgens hem uitsluitend worden verhuurd aan personen met een ander profiel, zoals vrouwen of studenten, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat een contra-indicatie bestaat voor kamerbewoning. Tijdens de in bezwaar gehouden hoorzitting heeft [appellant] bovendien verklaard dat hij twee beschikbare kamers had gevonden.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat, gezien het advies van Bureau Leijten & Van Hoek, het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] zelfredzaam is.
Het betoog faalt.
4. Ter zitting heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college op grond van de in artikel 36 van het Reglement aanvragen noodurgentie woonruimteverdeling 2016 opgenomen hardheidsclausule de urgentieverklaring had moeten verlenen.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] het beroep op de hardheidsclausule heeft geplaatst in de sleutel van de inhoud van een e-mail van de bewindvoerder. Nu hij ter zitting bij de rechtbank het betoog over de gestelde problematiek met de bewindvoerder heeft laten vallen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen grond aanwezig is waarom het college de hardheidsclausule had moeten toepassen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018
582-859. BIJLAGE - Wettelijk kader
Huisvestingsverordening Lingewaard 2016
Artikel 2
1. Zelfstandige woonruimten in eigendom van een corporatie met een huurprijs beneden de huurtoeslaggrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag mogen niet voor bewoning in gebruik worden genomen of gegeven als daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
[…]
Artikel 10a
1. Voor de in artikel 2 aangegeven woonruimten wordt bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang gegeven aan urgent woningzoekenden.
2. De woningzoekenden worden ingedeeld in de volgende urgentiecategorieën:
[…]
e. woningzoekenden aan wie een noodurgentieverklaring is verstrekt.
[…]
Artikel 10b
[…]
3. Burgemeester en wethouders kunnen een noodurgentieverklaring verstrekken aan een woningzoekende die zich in een persoonlijke noodsituatie bevindt, indien deze noodsituatie:
a. niet door betrokkene zelf is veroorzaakt of kon worden voorkomen, en
b. niet door betrokkene zelf kan worden opgelost.
[…]
Reglement aanvragen noodurgentie woonruimteverdeling 2016
Artikel 17
Wanneer de aanvraag hiertoe aanleiding geeft, kan de rapporteur een externe rapportage laten verrichten. Een externe rapportage wordt in ieder geval gevraagd wanneer de urgentieaanvraag in hoofdzaak gegrond is op de medische of psychosociale problematiek van de aanvrager en een beoordeling van deze aspecten noodzakelijk is om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. De externe rapportage maakt onderdeel uit van het rapport.
Artikel 20
[…]
Er is sprake van een persoonlijke noodsituatie als:
-het probleem een directe relatie heeft met de woning of de woonomgeving. Een (andere) woning in de woningmarktregio moet een oplossing zijn voor de huidige noodsituatie,
-de huidige woning niet geschikt is (te maken) om het probleem, waarin het huishouden verkeert, te verhelpen, en
-de noodsituatie zodanig ernstig is dat het onverantwoord is deze langer
dan vier maanden te laten voortbestaan, geteld vanaf het moment van behandeling van de aanvraag om een noodurgentieverklaring.
Daarnaast gelden de volgende beoordelingsaspecten.
[…]
b. Zelfredzaamheid
· Zelfredzaamheid kent drie vormen: financiële zelfredzaamheid, zelfredzaamheid op grond van meettijd en zelfredzaamheid door het bewonen van onzelfstandige woonruimte.
[…]
· De mogelijkheid om het woonprobleem op te lossen door (tijdelijke) bewoning van onzelfstandige woonruimte.
· Een inschatting van deze vorm van zelfredzaamheid hangt af van de individuele omstandigheden van de aanvrager. Aan dit criterium wordt voldaan indien is vastgesteld dat er geen contra-indicatie is voor kamerbewoning. Het toenemen van leeftijd kan een contra-indicatie zijn.
[…]
Artikel 36
Wanneer zich een situatie voordoet waarin dit reglement niet voorziet, dan neemt de commissie c.q. de voorzitter die beslissing welke het meest redelijk voorkomt en welke het beste aansluit bij de Verordening en dit Reglement.
[…]