ECLI:NL:RVS:2018:1021
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 maart 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 januari 2018 was afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 22 februari 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet voordat op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat in hoger beroep niet in geschil is dat de vreemdeling bij terugkeer geen risico loopt zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hierdoor was er geen 'arguable claim' aanwezig, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2016. Daarnaast zijn er geen andere omstandigheden gebleken die aanleiding geven om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor de gevraagde voorlopige voorziening en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 maart 2018.