ECLI:NL:RVS:2018:1019

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
201801901/2/V1 en 201801901/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 22 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 februari 2018, waarin de rechtbank het beroep van vier vreemdelingen gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De staatssecretaris had op 21 februari 2017 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen. Na het ongegrond verklaren van het bezwaar door de staatssecretaris op 18 augustus 2017, hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet correct had gehandeld en dat de vreemdelingen recht hadden op een nieuw besluit. In afwachting van de uitspraak op het hoger beroep van de staatssecretaris, verzocht deze om een voorlopige voorziening, zodat hij geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank.

De vreemdelingen vroegen op hun beurt om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij zouden worden uitgezet of dat hun verstrekkingen zouden worden beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek van de staatssecretaris kennelijk gegrond was en dat het verzoek van de vreemdelingen kennelijk ongegrond was. De voorzieningenrechter besloot dat de staatssecretaris geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist.

Uitspraak

201801901/2/V1 en 201801901/3/V1.
Datum uitspraak: 22 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en [vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4] (hierna: de vreemdelingen) om het treffen van voorlopige voorzieningen (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 februari 2018 in zaak nr. 17/14019 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Hierin hebben ook zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek van de staatssecretaris strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat hij in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
Het verzoek van de vreemdelingen is erop gericht te voorkomen dat zij worden uitgezet dan wel dat de verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, worden beëindigd gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2.    Gelet op wat de staatssecretaris heeft aangevoerd, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Gelet hierop en op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
3.    Het verzoek van de staatssecretaris dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen. Het verzoek van de vreemdelingen dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 februari 2018 in zaak nr. 17/14019 voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II.    wijst het verzoek van de vreemdelingen af.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Hanrath
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018
392.