201800845/1/V3.
Datum uitspraak: 22 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 januari 2018 in zaak nr. NL18.59 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 19 januari 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 501,00.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In zijn enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de wegingsfactor "licht" (0,5) bij het berekenen van de omvang van de vergoeding van de proceskosten in beroep.
2. Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) luidt: "Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, […]".
Artikel 2, eerste lid, luidt: "Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief; […]".
De eerste volzin van de bijlage bij het Bpb luidt: "Het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb, wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met toepasselijke wegingsfactoren (C)."
3. Bij besluit van 2 januari 2018 is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) in bewaring gesteld (hierna: de eerste maatregel). Bij onderscheiden besluiten van diezelfde datum is deze opgeheven en is de vreemdeling krachtens artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld (hierna: de tweede maatregel).
De vreemdeling heeft op 2 januari 2018 beroep ingesteld tegen de eerste maatregel. Bij de behandeling van dit beroep ter zitting heeft de rechtbank de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om ook beroep in te stellen tegen de tweede maatregel.
De rechtbank heeft in de gang van zaken tijdens de behandeling van het beroep ter zitting en de samenhang tussen de beroepen tegen beide maatregelen aanleiding gezien om uit te gaan van de wegingsfactor "licht" (0,5) bij het berekenen van de omvang van de vergoeding van de proceskosten in beroep.
4. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank een onjuiste wegingsfactor heeft toegepast. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:97) behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie "gemiddeld" (1,0), tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. De rechtbank heeft ten onrechte in de omstandigheden dat de vreemdeling tijdens de behandeling van het beroep tegen de eerste maatregel ter zitting in de gelegenheid is gesteld om beroep in te stellen tegen de tweede maatregel en beide beroepen samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Bpb, zodanige redenen gezien. De rechtbank had dan ook de wegingsfactor "gemiddeld" (1,0) moeten toepassen en de staatssecretaris tot een proceskostenvergoeding van € 1.002,- moeten veroordelen. 5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de staatssecretaris op na te melden wijze tot vergoeding van die proceskosten veroordelen.
6. De staatssecretaris moet verder op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld. Omdat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen de proceskostenveroordeling van de rechtbank merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past de wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 januari 2018 in zaak nr. NL18.59, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro);
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.252,50 (zegge: twaalfhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018
47-852.