ECLI:NL:RVS:2017:960

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
201600301/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris over vertrekmoratorium voor vreemdeling uit Ninewa

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 december 2015. De vreemdeling heeft verzocht om toepassing van een vertrekmoratorium, omdat hij afkomstig is uit Ninewa, een provincie in Irak die onder het moratorium valt. De staatssecretaris heeft echter geoordeeld dat de vreemdeling niet onder de werking van het vertrekmoratorium valt en heeft zijn verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.

In hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de vreemdeling niet de kans heeft gegeven om de overgelegde documenten te beoordelen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op eerdere asielprocedures waarin is vastgesteld dat de herkomst van de vreemdeling uit Ninewa ongeloofwaardig is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt over de herkomst van de vreemdeling.

De beslissing van de Afdeling houdt in dat het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 20 februari 2015 kennelijk ongegrond is. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 april 2017.

Uitspraak

201600301/1/V2.
Datum uitspraak: 5 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 december 2015 in zaak nr. 15/5028 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet valt onder de werking van een vertrekmoratorium en derhalve geen aanspraak kan maken op daaruit voortvloeiende voorzieningen.
Bij besluit van 20 februari 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Kuilenburg, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1.    De vreemdeling heeft de staatssecretaris verzocht het vertrekmoratorium op hem toe te passen omdat hij afkomstig is uit Ninewa, één van de in het vertrekmoratorium over Irak vermelde provincies. Hij heeft ter onderbouwing hiervan een Iraaks paspoort, identiteitskaart, geboorteakte, voedselkaart en een registratiebewijs overgelegd. De staatssecretaris heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet onder de werking van dat vertrekmoratorium valt. Daartoe heeft de staatssecretaris  verwezen naar twee eerdere asielprocedures van de vreemdeling. Daarin is in rechte komen vast te staan dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde herkomst van de vreemdeling uit de provincie Ninewa ongeloofwaardig is.
Grief
2.    In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de vreemdeling voor de beoordeling van die overgelegde documenten ten onrechte naar de asielprocedure heeft verwezen en deze documenten ten onrechte niet in de onderhavige procedure heeft betrokken. De staatssecretaris betoogt dat dit berust op een onjuiste lezing van het besluit van 20 februari 2015. Verder wijst de staatssecretaris er op dat de vreemdeling diezelfde documenten ook ten grondslag heeft gelegd aan een door hem op 17 februari 2015 gedane asielaanvraag en dat de staatssecretaris die aanvraag bij besluit van 2 december 2015 heeft afgewezen.
2.1.    In het besluit van 20 februari 2015 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat in rechte al vaststaat dat de door de vreemdeling gestelde herkomst uit de provincie Ninewa ongeloofwaardig is omdat uit een taalanalyse blijkt dat hij afkomstig is uit de provincie Arbil. Uit het door de vreemdeling in bezwaar overgelegde paspoort, dat door bureau Documenten van de Immigratie- en naturalisatiedienst echt is bevonden, blijkt ook dat de vreemdeling afkomstig is uit de provincie Arbil. Gelet daarop doen de andere in bezwaar overgelegde documenten er niet meer toe, aldus de staatssecretaris.
Gelet hierop heeft de staatssecretaris de overgelegde documenten wel betrokken in de onderhavige procedure en berust de onder 2. weergegeven overweging van de rechtbank op een onjuiste lezing van het besluit. De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog behandelen.
4.    In beroep heeft de vreemdeling betoogd dat uit de door hem overgelegde documenten blijkt dat hij wel afkomstig is uit de provincie Ninewa.
4.1.    Gelet op het feit dat in rechte al vaststaat dat de door de vreemdeling gestelde herkomst uit de provincie Ninewa ongeloofwaardig is en uit het overgelegde paspoort blijkt dat de vreemdeling afkomstig is uit de provincie Arbil, heeft de staatssecretaris terecht geen aanleiding gezien terug te komen van dat in rechte vaststaande standpunt. Dat de staatssecretaris de andere door de vreemdeling in bezwaar overgelegde documenten niet heeft beoordeeld, maakt dat niet anders omdat de overgelegde geboorteakte en identiteitskaart slechts de geboorteplaats van de vreemdeling vermelden en gelet daarop niets zeggen over zijn plaats van herkomst. Het betoog faalt. Overigens heeft de vreemdeling dezelfde documenten ten grondslag gelegd aan een op 17 februari 2015 gedane opvolgende asielaanvraag. Bij besluit van 2 december 2015 heeft de staatssecretaris die aanvraag afgewezen. Daarin heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de gestelde herkomst van de vreemdeling uit provincie Ninewa nog altijd ongeloofwaardig is. Bij uitspraak van 22 april 2016 in zaak nr. 15/22685 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van vandaag in zaak nr. 201603777/1/V2, ECLI:NL:RVS:2017:884, heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd.
4.2.    Het beroep tegen het besluit van 20 februari 2015 is kennelijk ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 december 2015 in zaak nr. 15/5028;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Graat
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017
307.