ECLI:NL:RVS:2017:807

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
201605029/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring voor woning op medische gronden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 31 mei 2016 haar beroep tegen de afwijzing van een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Het college had op 2 juni 2015 het verzoek van [appellante] om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen, en dit besluit werd later in bezwaar door het college gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat [appellante] niet op medische gronden in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring.

[appellante] heeft medische problemen die haar belemmeren in het traplopen, maar het college baseerde zijn afwijzing op adviezen van de GGD-arts, die concludeerde dat de medische situatie van [appellante] niet urgent genoeg was voor een urgentieverklaring. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 maart 2017 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Afdeling overweegt dat de adviezen van de GGD-arts objectief en inzichtelijk zijn en dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring heeft mogen handhaven. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.

Uitspraak

201605029/1/A3.
Datum uitspraak: 29 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2016 in zaak nr. 15/7939 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2015 heeft het college het verzoek van [appellante] om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.R. Boer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De relevante bepalingen van de Huisvestingswet, zoals die gold ten tijde van belang, de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 en de daarop gebaseerde beleidsregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2.    [appellante] bewoont met haar twee kinderen een zelfstandige woning op de tweede verdieping aan de [locatie] te Amsterdam. Zij heeft om een urgentieverklaring voor een benedenwoning verzocht, omdat zij, naar zij stelt, medische problemen heeft, waardoor zij niet goed meer kan traplopen.
3.    Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat de situatie van [appellante] niet zo dringend is dat zij een urgentieverklaring zou moeten krijgen. Het college heeft daaraan een advies van K.H. Gan, arts bij de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (hierna: de GGD), van 27 mei 2015 ten grondslag gelegd. In dit advies is vermeld dat een gesprek heeft plaatsgevonden tussen Gan en [appellante] en dat Gan medische informatie heeft opgevraagd bij haar huisarts. In het advies overweegt Gan dat de huisarts de benen van [appellante] heeft onderzocht en dat er geen afwijkingen zijn geconstateerd. Gan overweegt voorts dat [appellante] voor behandeling van haar klachten bij een reumatoloog is geweest en dat zij nu onder behandeling is bij het VU medisch centrum. Zij is bezig met therapie en dat zal helpen de fysieke klachten te verminderen. Gan concludeert dat de medische problemen van [appellante] niet van dien aard zijn dat zij op medische gronden in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.
Naar aanleiding van het bezwaar van [appellante] heeft het college Gan om een heronderzoek en een nieuw advies gevraagd. In het aanvullend advies van 12 oktober 2015 stelt Gan vast dat uit een verklaring van de psychiater van [appellante] van 10 juli 2015 blijkt dat zij bij het VU medisch centrum op een speciale wachtlijst staat voor behandeling, dat de verwachting bestaat dat de klachten van [appellante] zullen verminderen en dat de prognose gunstig wordt genoemd. Hieruit volgt dat de woonsituatie van [appellante] niet als ontwrichtend kan worden beschouwd, zodat een verhuizing niet urgent is. Het college heeft de afwijzing daarom in bezwaar gehandhaafd.
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid het standpunt heeft kunnen handhaven dat [appellante] niet op grond van medische redenen voor een urgentieverklaring in aanmerking komt.
5.    [appellante] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Zij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de adviezen van de GGD-arts niet juist zijn, omdat hij de pijnklachten niet juist heeft beoordeeld. Zij voert daartoe aan dat het VU medisch centrum haar medische klachten heeft aangeduid als "chronisch wijdverspreid pijnsyndroom" en dat in de verklaring van de psychiater is vermeld dat zij periodieke uitvalsverschijnselen heeft. Uit een verslag van haar fysiotherapeut, S. Broekmans, van 30 juni 2016 blijkt volgens [appellante] dat zij nog steeds onder behandeling is voor dezelfde klachten. Zij wijst er voorts op dat zij op 23 november 2016 van de trap is gevallen en dat haar huisarts haar nu heeft verwezen naar een neuroloog om verder onderzoek te doen.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2346) mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de adviezen van de GGD-arts partijdig, subjectief dan wel niet inzichtelijk zijn opgesteld. Evenmin is er grond voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek. De Afdeling overweegt daartoe dat Gan arts is en werkzaam is op de afdeling Algemene Gezondheidszorg bij de GGD en aldus te beschouwen is als een medisch deskundige. Uit zijn adviezen volgt dat hij [appellante] heeft gezien, informatie heeft opgevraagd bij haar huisarts en dat hij de verklaring van haar psychiater bij zijn beoordeling heeft betrokken.
Dat in de verklaring van de psychiater is vermeld dat [appellante] periodieke uitvalsverschijnselen heeft en de omstandigheid dat het VU medisch centrum haar klachten heeft aangeduid als "chronisch wijdverspreid pijnsyndroom" leiden niet tot het oordeel dat het college zich niet op de adviezen van de GGD-arts heeft mogen baseren. In de adviezen is onderkend dat [appellante] medische problemen heeft. In de adviezen is echter ook vermeld dat de verwachting bestaat dat de klachten van [appellante] zullen verminderen en dat de prognose gunstig wordt genoemd. De GGD-arts is daarbij mede afgegaan op de verklaring van de psychiater waarin is vermeld dat de klachten met betrekking tot de ‘ongedifferentieerde somatoforme stoornis’ langzaam verbeteren.
Het door [appellante] eerst in hoger beroep overgelegde verslag van haar fysiotherapeut van 30 juni 2016 en de verwijzing van de huisarts van 24 november 2016 leiden evenmin tot het oordeel dat het college zich niet op de adviezen van de GGD-arts heeft mogen baseren. In deze stukken is niet vermeld dat het [appellante] wordt afgeraden trap te lopen en dat een verhuizing daarom noodzakelijk is. Zij heeft met deze stukken dan ook niet aannemelijk gemaakt dat haar woonsituatie zodanig als ontwrichtend kan worden beschouwd dat een verhuizing urgent is. Daarbij acht de Afdeling van belang dat [appellante] thans nog in behandeling is voor haar chronische problemen, zodat nog ruimte voor verbetering bestaat.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring heeft mogen handhaven.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Pans    w.g. Soffner
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017
818. BIJLAGE
Huisvestingswet
Artikel 12
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
[…]
Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013
Artikel 2.6.5.
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
[…]
Artikel 2.6.8.
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
a. woningzoekenden die in een acute noodsituatie verkeren;
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
c. woningzoekenden waarvan de huidige woonruimte behoort tot een door burgemeester en wethouders op grond van het tweede lid aangewezen complex.
No.6 Beleidsregels voor regionale urgenties
Het college voert beleid dat is neergelegd in de "No.6 Beleidsregels voor regionale urgenties".
Paragraaf 3.3. De overige regionale urgenties (artikel 2.6.8 van de verordening)
In artikel 2.6.8 van de verordening zijn de overige regionaal geldende urgentiegronden opgenomen. Het betreft de volgende urgentiegronden:
- Woningzoekenden die in een acute noodsituatie verkeren. Deze urgentiegrond wordt aangeduid als "calamiteiten-urgentie".
- Woningzoekenden die als gevolg van een medische of sociale reden dringend woonruimte nodig hebben (en niet uitstromen uit een hulpverleningsinstelling). Deze urgentiegrond wordt aangeduid als
"sociale-medische urgentie".
- Woningzoekenden die een in het kader van stadsvernieuwing te slopen of te renoveren complex bewonen. Deze urgentiegrond wordt aangeduid als "SV-urgentie".
3.3.2. Sociaal-medische urgentie
3.3.2.1. Inleiding
Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen zoals bedoeld in artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder b van de verordening, moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
1. Er is op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake van een levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting; van levensontwrichting is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van het huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Een zelfstandige woning is in dat geval (een substantieel deel van) de oplossing;
2. De aanvrager dient zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal. Tot levensontwrichtende woonsituaties worden gerekend:
I. ernstige medische redenen;
[…]
3.3.2.2. Ernstige medische redenen
Onder medische redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft wordt een woonsituatie verstaan die om medische redenen levensontwrichtend is voor één of meer leden van het huishouden. Het huishouden is niet in staat het dringende woonprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen.
In ieder geval wordt geen urgentieverklaring verleend:
- als er sprake is van (psychische) problemen als gevolg van de slechte inwoonsituatie, echtscheiding of te klein wonen;
- als de belanghebbende deze aanvraagt vanwege een lichamelijke aandoening en/of een psychische stoornis tenzij kan worden aangetoond dat de betreffende aandoening en/of stoornis chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel dat de behandeling van de aandoening/stoornis in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie. Dat laatste moet blijken uit een schrijven van professionele medische, psychiatrische en/of sociale hulpverleners, waarin de betreffende aandoening of stoornis wordt benoemd, die een relatie heeft met het woonprobleem van betrokkene.
NO.7 Aanvullende beleidsregels urgentie en voorrang
3.6.1. Ernstige medische redenen
Om urgentie te verlenen moet er sprake zijn van een, aan de Amsterdamse woonsituatie gerelateerde onverantwoorde medische situatie, die niet langer mag blijven voortbestaan. Als blijkt dat er medische problemen zijn, dan wordt aan een arts van de GGD advies gevraagd. De aanvrager wordt opgeroepen voor een gesprek met een arts van de GGD. Tijdens dit bezoek beoordeelt de arts of aanvullende informatie nodig is van een behandelend arts en/of instelling. Daartoe laat de arts de belanghebbende een machtiging tekenen. Over de woonsituatie en de mogelijkheden van het wegnemen van gebreken in de woning kan informatie worden ingewonnen bij de verhuurder. Een huisbezoek is mogelijk om de woonsituatie nader in kaart te brengen, zoals de kwaliteit van de woning, de woonomgeving en het functioneren van het gezin.