201601368/1/A3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2016 in zaak nr. 15/4711 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2015 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.A. Oudendijk, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Hijden, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft wegens medische redenen om een urgentieverklaring voor een zelfstandige woning verzocht. In 2008 is zij vanuit Roemenië naar Amsterdam gekomen, waar zij op kamers ging wonen. In december 2014 moest zij haar kamer verlaten, omdat haar verhuurder ging trouwen. Hierop mocht zij tijdelijk bij haar zieke zus en zwager in Amsterdam wonen. [appellante] staat sinds juli 2014 onder behandeling van een psycholoog.
1.1. Het college heeft een advies van 9 januari 2015 van K.H. Gan, arts bij de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (hierna: de GGD), aan de afwijzing van de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring ten grondslag gelegd. Volgens dit advies is [appellante] bekend met psychische klachten die samenhangen met het overlijden van haar vader. Een verhuizing zal deze klachten niet verminderen. Volgens het advies is [appellante] niet medisch urgent en is zij geschikt voor inwoning.
Naar aanleiding van het door [appellante] gemaakte bezwaar heeft het college opnieuw advies gevraagd aan de GGD. Volgens een advies van J. Timmerman, arts van de GGD van 29 juni 2015, is informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog van [appellante]. Hieruit is gebleken dat de klachten van [appellante] overwegend het gevolg zijn van ernstige relatieproblematiek in het verleden. Deze klachten zijn verergerd na het overlijden van haar vader en oma in 2014, waarna de behandeling bij de psycholoog is gestart. Deze behandeling is ondersteunend. Verder gebruikt zij een rustgevend middel. Een verwijzing naar een psychiater heeft niet plaatsgevonden. In het dossier en de brief van de psycholoog zijn volgens het advies onvoldoende medische feiten gevonden op grond waarvan een urgente verhuizing is te rechtvaardigen. Het college heeft dit advies aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd.
2. Het college verleent een urgentieverklaring om medische of sociale redenen, indien zich een levensontwrichtende situatie voordoet die alleen opgelost kan worden met andere zelfstandige huisvesting op korte termijn. Naar het oordeel van de Afdeling is dit beleid, gelet het beperkt aantal beschikbare betaalbare zelfstandige woningen en het grote aantal aanvragen om een urgentieverklaring, niet onredelijk.
Hoger beroep
3. [appellante] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat zich een levensontwrichtende situatie voordoet. Zij woont niet meer bij haar zuster in huis en is dakloos. Verder vinden de door Timmerman getrokken conclusies geen grondslag in de diagnose van haar behandelend psycholoog. [appellante] voert aan dat uit de brief van haar behandelend psycholoog van 19 juni 2015 kan worden afgeleid dat haar klachten door de woonsituatie worden veroorzaakt en dat ook haar behandeling in hoge mate ongunstig door de woonsituatie wordt beïnvloed. Zij voert aan dat Timmerman haar klachten niet serieus neemt en nalaat om zelf een diagnose te stellen. De rechtbank verlangt ten onrechte van haar dat zij het advies van Timmerman weerlegt. Verder is volgens haar niet duidelijk of Timmerman naast zijn functie als coördinator ook nog met enige regelmaat als arts werkzaam is. [appellante] heeft voorts nog een brief van haar behandelend psycholoog van 1 juni 2016 en een brief van haar behandelend psychiater van 25 mei 2016 overgelegd.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1550), mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Timmerman is arts en coördinator sociaal-medische advisering bij de GGD en aldus te beschouwen als een medisch deskundige. Uit het advies van Timmerman volgt dat hij [appellante] heeft gezien, informatie heeft opgevraagd bij haar behandelend psycholoog en deze informatie in zijn advies heeft laten meewegen. De enkele stelling van [appellante] dat Timmerman haar klachten niet serieus neemt, biedt geen grond voor het oordeel dat het advies partijdig, subjectief dan wel niet inzichtelijk is opgesteld. Anders dan [appellante] betoogt, lag het niet op de weg van Timmerman om een diagnose van haar klachten te maken, omdat hij niet haar behandelend arts is.
Uit de brief van de behandelend psycholoog van [appellante] van 19 juni 2015 kan niet worden afgeleid dat haar klachten door de woonsituatie worden veroorzaakt. Volgens deze brief heeft zij last van somberheidsklachten en angstgevoelens in het kader van een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis naar aanleiding van vernedering, onderdrukking en mishandeling door haar ex. Het betoog van [appellante] biedt derhalve geen grond voor het oordeel dat de conclusie van Timmerman, dat haar klachten overwegend het gevolg zijn van ernstige relatieproblematiek in het verleden, onjuist is.
De door [appellante] overgelegde verklaringen van haar behandelend psycholoog van 1 juni 2016 en psychiater van 25 mei 2016 bieden geen grond voor twijfel aan de juistheid van het door Timmerman uitgebrachte advies. [appellante] heeft met deze verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat een zelfstandige woning in Amsterdam substantieel meer zou bijdragen aan een oplossing van haar problemen dan wanneer zij op andere wijze in huisvesting zou voorzien, door bijvoorbeeld niet-zelfstandige woonruimte in Amsterdam of woonruimte in een andere gemeente te zoeken. Hoewel niet in geschil is dat de woonsituatie van [appellante] ten tijde van het besluit op bezwaar problematisch was, woonde zij destijds in bij haar zuster en zwager en was zij derhalve niet dakloos. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen levensontwrichtende situatie voordeed die alleen opgelost kon worden met zelfstandige huisvesting in Amsterdam op korte termijn.
Het betoog faalt.
4. [appellante] voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in aanmerking komt voor een succesvol beroep op de hardheidsclausule. Haar fysieke conditie laat te wensen over, aangezien zij al jarenlang last heeft van maagpijnen, blaasontstekingen en de gevolgen van een helicobacterie. Inmiddels is zij ook onder behandeling van een psychiater. Verder heeft zij last van een chronisch tekort aan ijzer en vitamine, spijsverteringsproblemen en huidaandoeningen.
4.1. [appellante] heeft de gestelde jarenlange problemen met haar maag niet met medische stukken onderbouwd, zodat de rechtbank hierin reeds hierom terecht geen grond heeft gezien voor een succesvol beroep op de hardheidsclausule. De overige gestelde feiten heeft zij voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze betogen niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dienen deze betogen buiten beschouwing te blijven.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016
344.