ECLI:NL:RVS:2017:719

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
201609295/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag en dwangsom staatssecretaris

Op 15 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 november 2016. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet tijdig een besluit had genomen op de asielaanvraag van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris hierdoor een dwangsom had verbeurd en droeg hem op alsnog een besluit te nemen.

In het hoger beroep stelde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij de beslistermijn had overschreden. De Afdeling oordeelde dat de rechtsvraag over het verlengen van de beslistermijn in de bestuurlijke fase al eerder was beantwoord in een andere uitspraak. De Afdeling kwam tot de conclusie dat de rechtbank onterecht had geoordeeld en dat het hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk gegrond was.

De vreemdeling had voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling oordeelde dat de vreemdeling geen grief had ingediend die betrekking had op de aangevallen uitspraak. Hierdoor was het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, wat betekende dat de staatssecretaris geen dwangsom hoefde te betalen. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank om te oordelen over het besluit dat de staatssecretaris op 14 september 2016 alsnog op de asielaanvraag had genomen.

Uitspraak

201609295/1/V1.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 november 2016 in zaak nr. NL16.1318 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij uitspraak van 15 november 2016 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet tijdig door de staatssecretaris nemen van een besluit op zijn asielaanvraag gegrond verklaard en vastgesteld dat de staatssecretaris als gevolg daarvan een dwangsom heeft verbeurd. Voorts heeft de rechtbank de staatssecretaris opgedragen alsnog een besluit op de aanvraag te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag over het verlengen van de beslistermijn in de bestuurlijke fase en de kennisgeving daarvan heeft de Afdeling bij uitspraak van 8 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3232, beantwoord. Die overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing. Hieruit volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de beslistermijn heeft overschreden en om die reden een dwangsom heeft verbeurd.
2. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond.
3. Hetgeen de vreemdeling in het voorwaardelijk incidenteel hogerberoepschrift naar voren heeft gebracht, omschrijft geen onderdeel van de aangevallen uitspraak waarmee hij zich niet kan verenigen. Mitsdien is geen sprake van een grief in de zin van artikel 85, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Daarom is niet voldaan aan artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000.
4. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is, gelet op artikel 85, derde lid, van de Vw 2000, kennelijk niet-ontvankelijk.
5. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris geen dwangsom hoeft te betalen. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om te oordelen over het door de staatssecretaris op 14 september 2016 alsnog op de asielaanvraag genomen besluit.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 november 2016 in zaak nr. NL16.1318;
IV. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
32.