201505716/2/R1.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Hornbach Holding B.V., gevestigd te Nieuwegein,
2. [appellante sub 2] gevestigd te Kerkrade, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2]),
en
de raad van de gemeente Kerkrade,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1317 heeft de Afdeling de raad in de gelegenheid gesteld geconstateerde gebreken te herstellen. De raad heeft bij besluit van 28 september 2016 het bestemmingsplan "Rodaboulevard" gewijzigd vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Hornbach een schriftelijke zienswijze over het gewijzigde bestemmingsplan naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het beroep van [appellante sub 2]
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid wat betreft het bepalen van de maximaal toegestane oppervlakte aan bouwmarkten en tuincentra. Gelet hierop is het beroep van [appellante sub 2] tegen het besluit van 29 april 2015 gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wat betreft de zinsnede "35.000 m2" in artikel 5, lid 5.5.1, onder b, van de planregels.
1.1. De raad heeft in het besluit van 28 september 2016 artikel 5, lid 5.5.1, onder b, van de planregels gewijzigd. Deze planregel luidt nu als volgt: "De voor 'Gemengd' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in 5.1 omschreven bestemming, met dien verstande dat:
[…]
b. de totale brutovloeroppervlakte aan bouwmarkten en detailhandel in dier- en tuinbenodigdheden gezamenlijk niet meer mag bedragen dan 30.900 m²;"
1.2. De raad is met het besluit van 28 september 2016 niet geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellante sub 2], zodat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege beroep is ontstaan tegen het besluit van 28 september 2016. [appellante sub 2] heeft evenwel geen zienswijze naar voren gebracht over dat besluit. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dat besluit heeft aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
2. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. [appellante sub 2] heeft kosten gedeclareerd voor de kostensoort uittreksels uit openbare registers. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [appellante sub 2] deze kosten niet redelijkerwijs heeft hoeven te maken.
Het beroep van Hornbach
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad het plan in strijd met de rechtszekerheid heeft vastgesteld voor zover op het perceel Roda J.C. Ring 4 geen bouwhoogte van 4 m is toegestaan voor terreinafscheidingen en een bouwhoogte van 5 m voor de stellingen in het bouwstoffendepot op dat perceel. Gelet hierop is het beroep van Hornbach tegen het besluit van 29 april 2015 gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met de rechtszekerheid voor zover op het perceel Roda J.C. Ring 4 geen bouwhoogte van 4 m is toegestaan voor terreinafscheidingen en een bouwhoogte van 5 m voor de stellingen in het bouwstoffendepot van Hornbach.
3.1. De raad heeft in het besluit van 28 september 2016 artikel 5, lid 5.2.3, onder c, aan de planregels toegevoegd. Deze bepaling luidt als volgt: "Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
[…]
c. in afwijking van het bepaalde onder b, aanhef en onder 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' dat de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 4m mag bedragen en de bouwhoogte van stellingen niet meer dan 5m mag bedragen;"
De raad heeft voorts aan het perceel Roda J.C. Ring 4 de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" toegekend.
3.2. Hornbach heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat zij zich met het besluit van 28 september 2016 kan verenigen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
4. De raad dient ten aanzien van Hornbach op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van 29 april 2015 van de raad van de gemeente Kerkrade tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rodaboulevard" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kerkrade van 29 april 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rodaboulevard" voor zover:
a. het betreft de zinsnede "35.000 m2" in artikel 5, lid 5.5.1, onder b, van de planregels;
b. op het perceel Roda J.C. Ring 4 geen bouwhoogte van 4 m is toegestaan voor terreinafscheidingen en een bouwhoogte van 5 m voor de stellingen in het bouwstoffendepot op dat perceel.
III. verklaart het beroep van [appellante sub 2] en anderen tegen het besluit van 28 september 2016 van de raad van de gemeente Kerkrade tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Rodaboulevard" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Kerkrade tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
a. Hornbach Holding B.V. tot een bedrag van € 1.237,50 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. [appellante sub 2] en anderen tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Kerkrade aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor Hornbach Holding B.V.;
- € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor [appellante sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Driel Kluit
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
703.