201609966/1/V2.
Datum uitspraak: 9 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 december 2016 in zaak nr. 16/27285 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 14 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven met uitzondering van het onthouden van een vertrektermijn en het uitgevaardigde inreisverbod. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in hoger beroep opgeworpen vragen over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst, de informatiebronnen die de staatssecretaris moet betrekken bij zijn beoordeling of een land een veilig land van herkomst is en de mogelijkheid om een land als veilig land van herkomst aan te wijzen met een uitzondering voor één of meer groepen, zoals LHBT's uit Marokko, heeft de Afdeling bij uitspraken van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210, beantwoord. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De in deze zaak ingebrachte informatie leidt niet tot een ander oordeel. 2. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
3. De in beroep opgeworpen vragen over het onthouden van een vertrektermijn en het uitvaardigen van een inreisverbod heeft de Afdeling bij uitspraak van 6 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3281, beantwoord. De vreemdeling heeft geen individuele omstandigheden naar voren gebracht die het onthouden van een vertrektermijn en het inreisverbod in zijn geval disproportioneel maken. In dit verband is nog van belang dat de vreemdeling niet wordt gevolgd in zijn betoog dat de staatssecretaris hem over het inreisverbod had moeten horen. De vreemdeling is in het voornemen immers uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om in de zienswijze individuele omstandigheden aan te voeren, in verband waarmee volgens hem van het uitvaardigen van een inreisverbod moet worden afgezien dan wel de duur ervan moet worden verkort. De staatssecretaris heeft in het besluit gemotiveerd uiteengezet waarom de door de vreemdeling in dit verband in de zienswijze naar voren gebrachte omstandigheden daartoe geen aanleiding geven. Hiertegen heeft de vreemdeling geen beroepsgrond gericht. 4. Gelet op het voorgaande en omdat er geen verdere beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, moet het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 december 2016 in zaak nr. 16/27285;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2017
363.